(van ’t Grieksche skeptron, staf), de korte staf, meest van ivoor of goud, die van ouds door vorsten gedragen wordt, als teeken van hun heerschappij en macht. Hij bestond in verschillenden vorm.
De Egyptische Pharao’s droegen bijv. den kromstaf; in Rome hadden de keizers en de triumteerende veldheeren een staf met een adelaar versierd. In de Middel-Eeuwen beteekende het doen dalen van den schepter een bewijs van vorstelijke genade, en het kussen van den schepter was een blijk van onderwerping.In de Heilige Schrift komt de schepter voor op verschillende plaatsen. In Gen. 49 : 10 is hij beeld van vorstelijke macht; in Psalm 2 : 7 (ijzeren schepter) zinnebeeld van gestrengheid. Van Christus wordt gezegd dat Hij een rechten schepter heeft, waardoor zijn rechtvaardigheid wordt aangeduid (Hebr. 1:8; vg. Psalm 45 : 7).
