Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Teeken

betekenis & definitie

Er wordt in de Heilige Schrift dikwijls gesproken van teekenen. In ’t algemeen is een teeken een zintuigelijk-waarneembare zaak, die strekt om bepaalde gedachten in ons op te wekken of in herinnering te brengen, die te verduidelijken en te bevestigen.

Teekenen werden gegeven of ingesteld door God en door menschen. God gaf Gen. 1 : 14, de lichten in het uitspansel des hemels, tot teekenen, ter onderscheiding en berekening der gezette tijden, dagen en jaren; (vg.

Matth. 16 : 2, 3, teekenen aan de lucht, waaruit krachtens ondervinding valt op te maken, of goed dan wel ongunstig weder moet worden verwacht). Van Kaïn lezen we, dat God aan hem een teeken stelde, opdat niet iemand hem versloeg, Gen. 4 : 15.

Er zijn vele gissingen gemaakt, welk teeken dit geweest kan zijn, maar hierover valt niets met eenige zekerheid te zeggen. Voorts moeten genoemd: de regenboog (ziehet art.), als teeken van het met Noach opgerichte natuurverbond, Gen. 9 : 12, 13, 17; de besnijdenis (zie het art), als teeken van het met Christus opgerichte genadeverbond, Gen. 17:11, vg.

Rom. 4 : 11; het bloed aan de huizen der Israëlieten, opdat de verderfengel die zou onderkennen van de huizen der Egyptenaren (zie het art. Pascha), Ex. 12 : 13; de sabbat (zie het art), Ex. 31 : 17; de in een slang veranderde staf, en de melaatsch geworden hand van Mozes, Ex. 4 : 1—8, dienende Mozes ten onderpand, dat God met hem zou zijn, en den Egyptenaren ten bewijs, dat hij van God was gezonden; de tien plagen, Ex. 4:9; vg. 10 : 1 v.; de koperen wierookvaten van Korach, Dathan en Abiram, waarvan uitgerekte platen moesten worden gemaakt, om daarmeê het altaar te overtrekken, tot een waarschuwend teeken voor de kinderen Israëls, Num. 16 : 38, 39.

Over de teekenen, genoemd in Ex. 13 : 9, 16, Deut. 6:8, 11 : 18, en de daaraan door de Joden ten onrechte ontleende practijk bij het bidden, zie het art. Gedenkcedels. — Van de teekenen, door menschen gesteld zijn vooral van belang de opgerichte teekenen, Gen. 28 : 19, 31 : 13, 31 : 45, Jes. 19 : 19; zie hiervoor het art.

Masseben.

Van teekenen als veldteekenen (vaandels of banieren) wordt gesproken Num. 2 : 2, vg.

Psalm 74: 4, 9. Een doelwit, waarop men met pijlen schiet, heet een teeken, 1 Sam. 20 : 20.

Verboden waren ingedrukte teekenen, d. w. z. insnijdingen van figuren of letters op de huid, Lev. 19 : 28, vg. 21 : 5, Deut. 14 : 1.Worden in het Oude Testament de wonderen Gods, ter verlossing van Zijn volk of tot straf der vijanden meermalen als teekenen aangeduid, Ex. 4 : 1—8v., vg. 10 : 1, 8 : 23, Deut. 11:3, 2 Kon. 20 : 8, vg. Jes. 7 : 14, in het Nieuwe Testament geschiedt dit met die van onzen Heere Jezus Christus bijna altoos. Nooit wordt van Zijn wonderen gesproken alleen als wonderen, maar dit woord wordt steeds gebruikt in verbinding met een ander, inzonderheid met teekenen. Uitgezonderd Marc. 14 : 44 en Joh. 20 : 25, vg. Hand. 28 : 11 is in het Nieuwe Testament teeken steeds de vertaling van een woord (sèmeion), dat gebruikt wordt van een teeken, dat God geeft en dat heenwijst naar een toekomstige zaak, naar wat Hij doen zal, Luc. 2 : 34, 11 : 30, Hand. 2 : 19, of ook van een teeken, als waarmerk om de echtheid te erkennen, b.v. van Jezus’ goddelijke zending, Matth. 24:3, Joh. 2 : 18. Jezus weigert teekenen te doen, als ze in ongeloof worden gevraagd. Maar Zijn wonderen verricht Hij als teekenen ten bewijze voor degenen, die ze verstaan, dat Hij de Messias is ; ter veraanschouwelijking van het doel van Zijn komst en van de geestelijke weldaden, die Hij schenkt; en ter heenwijzing naar de toekomst, waarin alle gevolgen der zonde door Hem zullen zijn weggenomen.