Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Marcus

betekenis & definitie

I.

a. In het Nieuwe Testament is Marcus de naam van een Johannes, een Jeruzalemsch Christen, wiens moeder Maria een huis te Jeruzalem bezat (Hand. 12 : 12) waar de geloovigen plachten bijeen te komen.

Met enkel zijn Joodschen naam Johannes wordt hij door Lucas vermeld Hand. 13 : 5, 13 als metgezel en helper van Paulus en Barnabas; zijn Latijnsche naam Marcus wordt erbij gevoegd Hand. 12 : 12, 25 en 15 : 37.

Tusschen Marcus en Petrus bestond blijkens Hand. 12 : 12 een nauwe betrekking; Petrus noemt hem 1 Petr. 5 : 11 zijn „zoon” d. w. z. in overdrachtelijken zin; vermoedelijk is Marcus door Petrus gedoopt.

Marcus’ verwantschap met Barnabas, wiens neef hij was (vgl. Col. 4 : 10) verklaart zijn medegaan met Barnabas en Paulus (Hand. 13); zijn teruggaan halverwege (Hand. 13 : 13) deed tijdelijk een verwijdering tusschen hem en Paulus ontstaan (Hand. 15 : 48) die later echter geheel blijkt geweken: tijdens Paulus’ gevangenschap te Rome is Marcus bij den apostel (Col. 4 : 10; Filem. 24).

Gedurende Paulus’ tweede gevangenschap is Marcus waarschijnlijk weer in Klein-Azië; de apostel verlangt naar zijn tegenwoordigheid (2 Tim. 4 : 11).

Met zekerheid is dus een nauwe betrekking van Marcus tot Petrus zoowel als tot Paulus bekend.

Mogelijk is de onderstelling, dat de jongeling, Marc. 14 : 51 v. aangeduid, Marcus zou zijn geweest; indien ten huize van zijn vader het Paaschmaal was gehouden (vgl. ook Hand. 12 : 12), wint dit vermoeden aan waarschijnlijkheid.

b. Latere overlevering noemt Marcus „verminkt van vingers”, wat volgens sommigen zou zijn wegens den vorm van zijn hand, volgens anderen omdat hij na zijn bekeering zich den duim zou hebben afgehouwen ten einde ongeschikt te zijn voor den dienst als Leviet. Dat hij, een neef van Barnabas, evenals deze (Hand. 4 : 37) Leviet was, is zeer aannemelijk.

Een andere overlevering noemt Marcus als prediker in Egypte en als eersten bisschop van Alexandrië. Wat hiervan juist is, valt niet meer na te gaan.

II. Van ouds is de naam van Marcus verbonden aan het Evangelie dat als „naar de beschrijving van Marcus” in den Kanon is opgenomen ;

a. eveneens spreekt de overlevering sedert Papias van Hierapolis (pl.m. 135) van een nauwe betrekking tusschen Marcus’ Evangelie en de prediking van Petrus. Papias geeft een bericht weer van „den presbyter, d. i. den ouden Johannes”, met wien hoogstwaarschijnlijk de apostel Johannes is bedoeld; deze zou hem meegedeeld hebben dat Marcus de prediking van Petrus aangaande Jezus Christus zou hebben op schrift gebracht, zonder daarbij een bepaalde volgorde in acht te nemen.

Inderdaad is er een en ander in Marcus’ Evangelie, dat voor de juistheid dezer overlevering pleit: Petrus wordt bij Marcus 28 maal genoemd, tegen 25 en 27 maal in Mattheus en Lucas, die zooveel grooter van omvang zijn. De eerste, van wiens roeping wordt gesproken is Petrus, (1 : 16 v.); het keerpunt in het Evangelie is Petrus’ belijdenis (8 : 27 v.v.), tegen het eind wordt gesproken van een tijding voor Petrus afzonderlijk (16 : 7) waarvan noch Mattheus noch Lucas gewag maken.

Wat Petrus tot eer zou kunnen strekken (Mattli. 16 : 16 v.v.), wordt bij Marcus niet vermeld (Marc. 8 : 29); wat aanleiding geeft tot een bestraffing van Petrus (Marc. 8 : 32 v.) wordt evenmin verzwegen als zijn verloochening (14 : 66—72).

b. Geloofwaardig is de overlevering, zoowel bij Clemens van Alexandrië, pl.m. 220, als bij Irenaeus, pl.m. 185 te vinden, die gewaagt van een schrijven van Marcus’ Evangelie te Rome ten behoeve van de Christenen aldaar. Op Italië wijst o.a. het feit, dat de schrijver enkele Grieksche uitdrukkingen verklaart door een Latijnsch woord (vgl. 12 : 42; 15 : 16). De uitvoerige uiteenzetting over rein en onrein (7: 10, 17—23) is zeer aan haar plaats in een Evangelie, geschreven voor de gemeente van Rome, waar verschil van opvatting was inzake het geoorloofd zijn van het gebruik van verschillende spijzen (vgl Rom. 14 : 1—17). Daar Marcus èn met Paulus èn met Petrus te Rome vertoefde (zie sub Ia.), pleit er veel voor de juistheid der overlevering, dat zijn Evangelie te Rome ten dienste der gemeente aldaar geschreven is, en wel omstreeks 63 à 65 n. Chr.

Zij, die ontkennen, dat het 2de Evangelie van de hand van Marcus is, en dat het te Rome zou zijn ontstaan, zien zich geplaatst voor de zéér moeilijk te beantwoorden vraag, hoe men ertoe gekomen is, van ouds den naam van een weinig bekend en zeer weinig op den voorgrond tredend Christen als Marcus was, te verbinden aan het tweede boek van het Nieuwe Testament.

c. Als onderdeel van den Kanon van het Nieuwe Testament, als deel van het viervoudige Evangelie heeft ook het Evangelie naar de beschrijving van Marcus zijn eigen plaats en beteekenis in het geheel der Heilige Schrift.

Naar het opschrift, dat het draagt (1 : 1): „begin van het Evangelie van Jezus Christus” bedoelt het, te schetsen hoe het Evangelie, de verkondiging van het heil en de genade Gods, is begonnen. Marcus, de helper en metgezel van Paulus, had het Evangelie gezien in zijn voortgang; van land tot land was het verbreid, tot in de wereldhoofdstad, Rome, toe.

Uit welken wortel deze breedvertakte boom is opgekomen, teekent de Evangelist in breede schets: uit den arbeid van Jezus Christus, den Zoon Gods. Marcus schetst Hem als den Knecht des Heeren, die door den arbeid Zijner ziel het heil brengt en verwerft voor Zijne kerk. Woorden van Jezus vermeldt hij betrekkelijk weinig; zooveel te meer van Zijn wonderen en krachten. Van het één haast hij tot het ander; karakteristiek is het woordje „terstond” dat 42 maal bij Marcus voorkomt.

Het keerpunt is de belijdenis van CaesareaFilippi (8:27 v.v.); het Messiasschap, door Petrus beleden, door Christus aanvaard, zal zijn dood zijn, waaruit echter het leven voor zijn kerk opbloeit.

Zooals Jezus na den doop door Johannes optreedt, „predikend het Evangelie Gods” (1 : 14), gaat na Zijn dood en opstanding dit Evangelie voort door middel van de apostelen, die Hij uitzendt, en in wie Hij werkt (16 : 20).