Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Moeder

betekenis & definitie

Een algemeen, Indo-Germaansch woord. In vele talen gelijkluidend en van dezelfde beteekenis: de levende en leven gevende.

In het natuurlijke de schoonste naam, die in een worsteling tusschen leven en dood ontstaat, met de hoogste smart gekocht en met de hoogste vreugde ontvangen wordt.In eigenlijken en figuurlijken zin gebruikelijk.

I. In eigenlijken zin.
1. Van dieren (Exodus 22 : 30; 23 : 19). De moederliefde komt uit het bloed. Zij is bij de dieren niet minder, menigmaal zelfs sterker, dan bij den mensch. Christus beeldt in de liefde van de klokhen voor haar kiekens Zijn eigen liefde voor Zijn ge-

meente uit (Matth. 23 : 37). Bij het dier is de moederliefde enkel natuur-aandrift. Steeds in denzelfden vorm en op dezelfde wijze zich openbarend. Uitsluitend instinct.

2. Van menschen. Bij den mensch is de moederliefde een gemengd verschijnsel. Zij komt niet alleen instinctief op uit het bloed, maar betoont zich ook als zedelijke toewijding. De Christelijke moeder heeft haar kind lief in het geloof. Niet slechts uit innerlijk plichtsbesef, maar om ’s Heeren wil. Een wereldsche moeder maakt in hartstochtelijke verkleefdheid licht van haar kind een speelpop. De Christelijke moeder beschouwt het niet enkel als vrucht van haar schoot, maar als een schepselke, door Gods wondermacht in het aanzijn geroepen (Psalm 139). Al haar hoop is, dat het kind harer teedere liefde, ook van God bemind moge zijn. Daarom is het ’t voorwerp van haar innige gebeden. Het is de drang harer ziel, haar kindeke zoo spoedig mogelijk het zegel des verbonds te doen ontvangen. De Christelijke moederliefde voltooit en heiligt door genade, wat in de natuur aanvangt.

Wijl in de oude wereld de vrouw vèr achtergesteld werd bij den man, is het des te meer in het oogvallend, dat het vijfde gebod uit de Wet des Heeren óók de moeder noemt. De Romeinen, het volk van het recht, kenden slechts de vaderlijke macht. Bij Israël, het volk van de religie, neemt ook de moeder van meet af naast den vader een gewichtige plaats in (Exod. 20:12; vgl. Efeze 6 : 1 en 2a). Merkwaardig is, dat in Lev. 19 : 3 de moeder zelfs voorop staat. Ook komt meermalen de uitdrukking voor: „zoon zijner moeder” (Gen. 43 : 29).

De wet Gods stelt de moeder iii haar rechten tegenover de kinderen en ten opzichte van de eer, die deze aan hun ouders verschuldigd zijn, overal naast den vader (Coll. 3 : 20). Ofschoon de ouders beiden ten aanzien van het kind een eenheid vormen, heeft elk van hen in het gezin een eigen plaats en daarmede een overeenkomende roeping. De vader is het hoofd, de moeder het hart van het gezin. De vader is de stichter, de moeder de bewaarster er van. Ook in de opvoeding rust op elk een eigen taak. De vader geeft onzen geest kracht, de moeder warmte.

Zij is de zon in huis. Aanvankelijk verricht de moeder het werk der opvoeding schier alleen. Zij oefent door het gewennen van het sensitieve, het zinnelijke leven, grooten invloed op het hoogere, het zieleleven, de geestelijke opvoeding, welke tot ontwikkeling komt, als zij haar kleine leert spreken (moedertaal). Spreuken 31 teekent het liefelijke beeld van de altoos zorgzame en vlijtige huismoeder; haar kinderen roemen haar welgelukzalig. Jesaja 66:13 spreekt van de moeder als troosteres harer lijdende kinderen (vgl. 2 Kon. 4 : 19).

Moeder’s leven doortrilt het leven harer kinderen. Tusschen de moeder en het kind is een magische band, werkt een mysterie. De Heere vergelijkt Zich bij de moeder, die haar zuigeling niet kan vergeten (Jesaja 49 : 15). Veel meer dan de vader leeft zij het leven van alle kinderen mede. Zij is voor hen de troost in het leed, de raad in den nood, de toevlucht en schuilplaats bij dag en nacht. Wijl de vrouw eerst in de moeder tot haar volle eere komt, werden in het Oude Testament kinderen, vooral zonen, vurig begeerd (Gen. 16, 1 Sam. 1).

De hoogste en uitnemendste waardigheid der vrouw ligt in haar optreden als moeder. Niets minder dan het voortbestaan der menschheid en der wereld hangt daarvan af. De beteekenis der moeder is dan ook een lievelingsthema van vele nieuwere Christelijke litteratoren. De „moederschool”, gelijk Comenius haar noemde, is gewichtiger, fundamenteeler en duurzamer dan alle scholen, die later volgen. „Al wat ik ben, heb ik aan mijn moeder te danken” (A. Lincoln). „De meeste menschen zijn datgene, waartoe hun moeder hen gevormd heeft” (Spurgeon). De moderne schrijvers mogen verachtelijk spreken van „het kleine huishoudentje”, waarin de vrouw „tusschen vier muren besloten ligt” (Hilda van Suylenburg), wij belijden, dat het huisgezin is het koninkrijk der vrouw, waar zij het haar van God gegeven talent het rijkst en het schoonst kan ontwikkelen.

Daar is zij door haar wiegelied, gebarentaal, wellevendheid en schoonheidszin, kunstenares in den hoogsten zin van het woord. De natuurlijke meesteres op het gebied der onmiddellijke kunst. Een ongeloovige vrouw mogen de bemoeiingen voor het huisgezin allicht nietig en vervelend toeschijnen; voor de Christin, die als een godvruchtige moeder in het midden harer kinderen arbeidt, is de huiskamer een heilige plaats, waar zij voor God en de gemeente een onberekenbaar gewichtige roeping heeft te vervullen (1 Tim. 2:15; 1 Tim. 2: 11). Hanna en Samuël, Eunice en Timotheüs, Anthusa en Chrysostomus, Monica en Augustinus. „Geeft ons moeders!” zoo klinkt de roepstem uit het door vele wonden verbloedende Fransche volk. Zelfs wordt, met vertrapping van ’s Heeren ordinantiën, het buiten-echtelijke moederschap tegenwoordig gehuldigd en gehonoreerd; maar de Christelijke kerk bidt, dat de Heere haar vee! godvreezende moeders moge beschikken.

II. In figuurlijken zin wordt de aarde ons aller moeder genoemd. Bij Ovidius heet zij Magna Parens, de groote Moeder; bij Virgilius Omniparens, de Allesbarende. Een hoofdstad is de moeder van een land (2 Sam. 20 : 19; Jerem. 50 : 12). Het volk, de moeder van wie tot dat volk behooren (Jes. 50 : 1; Ezech. 19 : 10; Hosea 4 : 5). De apostel noemt Jeruzalem, dat boven is de moeder van alle geloovigen (Gal. 4 : 26).

Babylon heet de moeder der hoererijen (Openb. 17:5). Christus zegt, dat die Zijn woord hooren en hetzelve doen, niet slechts Zijn zuster en broeder, doch ook Zijn moeder zijn (Matth. 12:50). Hij draagt denzulken een bijzondere liefde toe, Hij krijgt door het geloof in hen gestalte.