Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jozef Israëls

betekenis & definitie

De meester der Nederlandsche schilders, werd den 27sten Januari 1824, te Groningen uit Joodsche ouders geboren. Hij ontving dan ook een streng Joodsche opvoeding en was door zijn vader aanvankelijk bestemd om voor Rabbijn te studeeren.

Ook hier kwam het echter uit, dat de mensch wikt, maar God beschikt. Toen hij de schoolbanken verliet, had zijn vader hem noodig op zijn wisselkantoor en zoo kwam er van zijn studie voor Rabbijn niets.

Reeds vroeg, als jongen op school, gaf hij blijk van bijzondere artistieke begaafdheid, zoowel voor de muzikale en dichterlijke, als voor de beeldende kunst. Teekenen en kopiëeren was op school zijn liefhebberij.

Daarom liet zijn vader hem al vroeg teekenles geven, eerst door Wichers en later door Buys. Op aanraden van een kunstbeschermer in Groningen beslisten zijn ouders, toen hij 18 jaar was geworden, dat hij zijn schilderstudiën, in Groningen aangevangen, te Amsterdam onder leiding van den portretschilder Kruseman zou voortzetten.

Reeds in Groningen had hij zich in het teekenen en schilderen van portretten geoefend; zoo had hij bijv. een Jood geschilderd, die pijpenkoppen verkoopt. In deze kunst oefende hij zich in Amsterdam nu verder.

Een bijzonderen indruk had Gretchen van Arie Scheffer op hem gemaakt.Ook heeft hij in Amsterdam eenige jaren de lessen aan de Academie gevolgd. Daarna vertrok hij in 1846 naar Parijs, waar hij onder leiding van Picot, Vernet, De la Roche en Pradier zijn studie voortzette, en ook zelfstandig werkte in het Louvre. Vandaar keerde hij in 1848 naar Amsterdam terug, waar hij in de Warmoesstraat een atelier inrichtte. Hij schilderde toen vooral onderwerpen uit de Bijbelsche, Joodsche en Vaderlandsche geschiedenis, bijv. „Aaron met zijn zoons”, en sentimenteele romantische onderwerpen als de „Mijmerij” (1861) en „Adagio con expressione”. Een ernstige ziekte dwong hem Amsterdam te verlaten en tot volledig herstel eenigen tijd aan zee door te brengen. Op aanraden van een zijner vrienden koos hij Zandvoort uit, toen nog een klein visschersdorp, waar hij bij een scheepstimmerman kwam inwonen en van nabij met de gevaren der zee en al het tragische van het visschersleven bekend werd.

De zorgen en ontberingen, de emoties en ervaringen van het zeeleven maakten een diepen indruk op hem. Daaruit is zijn kentering in zijn kunstrichting dan ook te verklaren. Uit dien tijd dateeren: „De kinderen der zee”, en „Na den storm”, waarmee hij in 1860 het eerste openlijke succes te Brussel behaalde. Na zijn huwelijk in 1863 en zijn vestiging in ’s-Gravenhage in 1869, ontplooide zich zijn talent ten volle en wrocht hij zijn groote kunstwerken, die hem den naam van meester der Nederlandsche schilders deed verwerven. Wij noemen maar enkele zijner voornaamste werken op, nl. Saul en David, Biddende vrouw, Winter, Blik in de verte, Huiswaarts, De eerste schrede e. a.

Ook maakte hij aquarellen en etsen, waarvan één „de Rabbi” tot schilderij werd uitgewerkt. De stukken uit zijn jeugd dragen het stempel van sentimentaliteit, die uit zijn gerijpten leeftijd van ontroerende gemoedsuitstorting. Natuurlijk was hij daardoor, evenals de dichters, vooral van inspiratie (ingeving, bezieling) afhankelijk. Dit blijkt duidelijk uit zijn verheven werken: „Niets meer”, „Als men oud word”, „De Zoon van ’t oude volk”, „Joodsche bruiloft”, „De koster” enz. Een zijner in Gereformeerde kringen bekende portretten is dat van Prof. Dr.

F. L. Rutgers, op diens 70sten verjaardag, 26 November 1906, door Dr. A. Kuyper aan den jubelaris ten geschenke gegeven, waarvan de Telegraaf, van 4 December 1906, zelfs schreef: „Hoe grootsch, hoe stijlvol is dit meesterwerk. Hoe is het model hier in de ziel gekeken! Niets behoeft men van Dr.

Rutgers te weten, om den man volkomen juist aan dit portret te beoordeeien. Dat is wel de austère Calvinist. Dat is de man, die, als wij in het midden der 16e eeuw leefden, hagepreeken zou houden, net zoo lang tot hij gevat en tot den brandstapel zou veroordeeld worden. Die man houdt het alleen met een kerk, die op een rots is gebouwd, verlaat haar nooit, en zal haar tot den laatsten ademtocht verdedigen. Het Woord is zijn wapen en zijn rusting. Ziet die rechte houding, dat opgeheven hoofd, dien vèrzienden blik”.

Zie Dr. F. L. Rutgers, in zijn leven en werken geschetst door J. C. Rullman, blzz. 109, 160.

De levensloop van Jozef Israëls is schitterend geweest. In klimmende mate werd hij door vreemdeling en landgenoot gehuldigd. Op zijn 80sten verjaardag werd hij door H. M. de Koningin met het Commandeurskruis van den Nederlandschen Leeuw geridderd. Meesterlijk wist hij het zwoegende en moeizame leven tot ontroerends toe op het doek te teekenen. Jammer, dat die weemoedige trek in zijn werken zóó domineert (overheerscht), dat hij slechts zelden het leven van den blijden kant doet zien, en slechts een enkele maal een lichtstraal van boven ons treft.

O, als dat licht van Gods ontferming zijn zielsoog had bestraald, hoe zouden dan zijn kunstwerken niet slechts een diep gevoel van weemoed, maar ook van de blijdschap des geloofs opwekken. Op den 12den Augustus van het jaar 1911 is hij in den ouderdom van 87 jaar gestorven. De werken van Jozef Israëls zijn meest vertegenwoordigd in het Rijks-Museum te Amsterdam (collectie Drukker); voorts in het Museum-Mesdag te ’s-Gravenhage, het stedelijk Museum te Amsterdam, het Museum Bomans enz.

< >