Geboren 1770, overleden te Ambon, Juli 1833. Een merkwaardige zendingsfiguur uit het begin der negentiende eeuw.
Hij was een der eerste drie zendelingen uitgezonden door het Nederlandsche Zendelinggenootschap en werd in 1814 benoemd tot predikant te Ambon. In de laatste jaren van de Oost Indische Compagnie en tijdens het Engelsche Bestuur daarop volgende, waren de talrijke Christengemeenten in de Molukken zeer verwaarloosd.
Sedert 1809 was de Hollandsche kerk te Ambon gebruikt als pakhuis en de Maleische gemeente had sedert 1781 geen eigen kerk bezeten. Bijgeloof en onkunde waren onder de Moluksche Christenen, wier aantal op minstens 20.000 werden geschat, zeer groot.
Wat niet te verwonderen is, daar vele gemeenten in tientallen van jaren geen zendeling of predikant hadden gezien. Voor een Maleisch Nieuw Testament met psalmen betaalde men 20 rijksdaalders.
Gods Woord was „dierbaar” in die dagen.Met blijmoedigen geloofsijver heeft Kam zich aan het zendingswerk gegeven. Op zijn eigen schoener deed hij vele en verre bezoekreizen, welke zich uitstrekten tot de naburige eilanden, ja zelfs tot den Timor-Archipel toe. Allereerst zorgde hij er voor dat in het groote gebrek aan Bijbels werd voorzien door het Britsch en Buitenlandsch Bijbelgenootschap. In ons land liet hij drukken honderd duizend psalmboeken. Op zijn eigen drukkerij te Ambon werden de kleinere geschriften gedrukt, o.a. een Maleische Catechismus.
Het groote gebrek aan Inlandsche Helpers deed hem stichten een Instituut tot opleiding van „Nationale Medehelpers”.
Tot bestrijding ook der finantiëele moeilijkheden, werd er gevormd een „Medewerkend Hulpgenootschap”, waarvan de algemeene leiding uitging voor al den zendingsarbeid op de omliggende eilanden. Rijk gezegend werd het werk, zoodat overal gezien werd een opleven van het bijna vervallen Christendom. Door de komst van meerdere zendelingen en door Inlandsche Helpers wist hij de Christengemeenten weer te organiseeren en tot grooten bloei te brengen. Tot aan zijn dood toe, Juli 1833, bleef hij zijn zendingsreizen uitstrekken, zoodat niet ten onrechte als „Apostel der Molukken” zijn naam in de zendingsgeschiedenis is bewaard gebleven. Hij was waarlijk een „apostolisch” man en een van zijn levensbeschrijvingen noemt hem: „de vader van de Moluksche Christenen in de 19de eeuw, ook van het werk des Nederlandsch Zendelinggenootschaps in deze streken”.