Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Dienaar des Woords

betekenis & definitie

De naam dienaar des Woords is aan de Schrift ontleend en wordt door den Latijnschen term: V(erbi) D(ivini) M(inister) d.i. bedienaar des Goddelijken Woords duidelijk omschreven. Hij draagt dan ook een ambtelijk karakter.

In sommige teksten is er alleen van dienaren sprake zonder nadere bepaling. Paulus en Apollos waren niet anders dan dienaars, door welke de Corinthiërs geloofden, (1 Cor. 3 : 5), en Tychicus was een getrouw dienaar en mededienstknecht in den Heere, (Col. 4 : 7).

Maar in vele teksten staat er een nadere bepaling bij, b.v. dienaar des Woords, (Luc. 1 : 2), dienaar van Jezus Christus (Rom. 15 : 16), of van Christus (2 Cor. 11 : 23), dienaar Gods (2 Cor. 11 : 5), dienaar des Nieuwen Testaments, (2 Cor. 3 : 6) enz. Wij bevinden ons met den naam dienaar des Woords dus in Schriftuurlijke lijn.

En wij spreken bij voorkeur van dienaar des Woords, liever dan van dienaar of prediker des Evangelies, omdat een dienaar van Christuswege in het ambt staat om het gansche Woord Gods te prediken.Een dienaar des Woords heeft dus een eigen taak. Volgens de Modernen is de preek een toespraak over een of ander godsdienstig onderwerp. De predikant staat niet voor de gemeente van Christus, maar voor een gehoor, dat tot religieuze stichting samenkomt. Een gekozen tekst is slechts een motto, want de prediker verkondigt zijn eigen religieuze ideeën, liefst in schoonen vorm en in een keurige voordracht.

Ook de Ethischen nemen een subjectivistisch standpunt in. De bron voor hun prediking ligt ook niet objectief in den gekozen tekst, maar subjectief in de geloofservaring der gemeente, die buiten en om den tekst heen ligt. De predikant brengt slechts de wisselende ervaringen van het geestelijk subject, en niet de vaste objectieve (voorwerpelijke) Schriftwaarheid, die van geen wankelen weet. Volgens de Gereformeerde opvatting is de preek echter geen religieuze toespraak over een of ander godsdienstig onderwerp, maar de ambtelijke bediening d. i. verklaring en toepassing van Gods Woord. Het kenmerk van de Gereformeerde beschouwing is, dat zij de Schrift als bron en als inhoud der prediking acht. Niet het gansche Oude en Nieuwe Testament als geheel en ineens, zoodat de dienaar maar vrij kan opscheppen uit de bron en enkele samengelezen gedachten naar believen kan mededeelen, gelijk Vinet en Claus Harms wilden, maar voor elke preek een bepaalden tekst, die zich natuurlijk niet tot één vers behoeft te bepalen; en die tekst dan in het licht van heel de Schrift beschouwd.

Hierbij houde men dan het onderscheid tusschen het normatief en historisch gezag der Schrift wel inhet oog. De geheele Schrift is Gods Woord, maar de woorden van God, van Christus, van de profeten en apostelen hebben een andere strekking dan die van de goddeloozen en van den duivel, welke er in voorkomen. Wat God zelf ons gebiedt b.v. Jer. 3:7: „Bekeert u tot Mij”, heeft voor ons volstrekt gezag voor ons geloof en leven, maar wat Satan zegt, b.v. Gen. 3:5b: „Gij zult als God wezen”, heeft slechts historisch gezag, als waar gebeurd, en is door God tot onze waarschuwing in de Schrift opgenomen.