Het ontbreken van het gezichtsvermogen. Absolute blindheid is er wanneer het oog geheel ongevoelig is voor lichtindrukken.
Doorgaans noemen we ook hen blind wier oog nog wel reageert op sterke lichtprikkels, maar die toch geen vormen, omtrekken enz. meer waarnemen. De meesten dergenen die men als blindgeboren beschouwd, zijn het in hun prille jeugd geworden ten gevolge van verwaarloozing of ten gevolge van besmetting met het gif van venerisch kranke ouders.In het geheele Oosten, maar vooral in de landen om de Middellandsche zee, komen vele oogziekten voor. Syrië en Egypte hebben in dezen een treurige vermaardheid. Nog niet lang geleden wees de statistiek in Egypte 20% der bevolking als blinden aan. Vergelijk daartegenover Nederland met 5 blinden op 10.000 inwoners dus 1/20%. Als oorzaken der veelvuldige blindheid in de landen van het Oosten moeten genoemd worden: in de kustplaatsen de nabijheid der zee, waardoor de oogverblindende hitte des daags afgewisseld werd met lage nachttemperatuur en op het land de dusgenoemde nachtmist, waarvan de invloed zich des te sterker liet gevoelen omdat men op de platte daken in de open lucht sliep. Overdag kwam het fijne scherpe woestijnzand de lucht bezwangeren.
Het bevatte vele bestanddeelen van kalkachtigen en zoutachtigen aard die schadelijk voor de oogen waren. Voeg daarbij de ongebaande en ongeplaveide wegen waarvan het droge poeder, als het opstoof, een kwelling voor elk reiziger was. Als gevolg een herhaaldelijk vegen in de oogen, waardoor de schadelijke elementen nog dieper ingedrukt werden. Het laat zich dus verstaan dat er vaak ontstekingen der oogen voorkwamen, die, wanneer ze niet zorgvuldig behandeld werden, tot verettering van het oog leidden en soms spoedig tot volslagen blindheid. De oogheelkunde stond nog op zeer lagen trap en bood weinig remedie; de pusachtige cathar werkte vernietigend op het zoo kostbaar en teeder gezichtsorgaan en men meende dat daar niets aan te verhelpen viel, gelijk thans de Mohamedaan als een echte fatalist zijn zieke oogen onverzorgd laat wegteren.
In de Oudheid werd een blinde beschouwd als een schepsel van lager orde, wijl hij ongeschikt was de wapenen te voeren en voor zichzelf te zorgen. Zoo weinig had men over ’t algemeen medelijden met blinden dat men zich over hun onbeholpenheid vermaakte. Scherp treedt de Heere daartegen op in de wet van Mozes, die verbiedt een blinde te doen dwalen of hem een aanstoot in den weg te leggen (Levit. 19 : 14; Daniël 27 : 18).
In de Heilige Schrift wordt meermalen van blinden melding gemaakt (Levit. 21 :18; 2 Sam. 5 : 6-8; Jerem. 31 : 8; Klaagl. 4 : 4), zelden echter van blindgeborenen (Joh. 9:1, misschien Marc. 8 : 22).
Meermalen wordt reeds in het Oude Testament het woord blind gebruikt in figuurlijken zin om de geestelijke blindheid aan te wijzen die den gevallen mensch belet de waarheid te zien en te zoeken (Jes. 29 : 8; 43:8; 56: 10). Wij tasten naar den wand gelijk de blinden (Jes. 59 : 10).
Blindheid als gevolg van seniele aftakeling vinden we bij verschillende historische personen in het Oude Testament: Izaak (Gen. 27 : 1); Eli (1 Sam. 3 : 2); de profeet Ahia (1 Kon.
14 : 4).
Het Nieuwe Testament verhaalt van blinden, die als bedelaars langs den weg zwierven en waarvan Jezus er onderscheidene genezen heeft: Matth. 9 : 27; 20 : 30; Luc. 18 : 35; Marc. 10 : 46; 21 : 14; 8 : 22; Joh. 5 : 3.
In Matth. 22 : 22 komt een blinde voor, die tevens bezeten en stom is, bij wien dus een algemeene storing in de zintuiglijke functies aanwezig is, wat bij psychische afwijkingen wel meer schijnt voor te komen. De Evangeliën vermelden dat de Heiland de blinden genas door aanraking (Matth. 9 : 29; 20 : 34) of wel de oogen besmeerde met speeksel of slijk dat afgewasschen moest worden in den vijver Siloam.
Van moderne zijde heeft men getracht deze genezingen uit natuurlijke oorzaken te verklaren, ’t zij door aan het ziltige speeksel geneeskracht toe te schrijven ten opzichte van oogontsteking, ’t zij door het instralen van een geheime geneeskracht uit Jezus’ lichaam, gelijk door de ouden daartoe soms gal van visschen werd aangewend, waarvan b.v. het apocriefe boek Tobias melding maakt. Deze voorstelling is echter geheel in strijd met het karakter van het wonder dat Christus aan blinden verrichtte en wordt ook alleen gevonden bij uitleggers, die de godheid van Christus loochenen. Wij zien in het besmeren met slijk enz. zinnebeeldige handelingen, waardoor de Heiland te meer de aandacht vestigde op zijn wondermacht als teeken van zijn Messiasschap, want de beloofde Zaligmaker zou de oogen der blinden openen (Jes. 29 : 18; 35 : 5; Luc. 4 : 19).
Omgekeerd maakt de Schrift ook melding van slaan met verblindheid als een rechtstreeksch wonder Gods: de Syriërs (2 Kon. 6:18), Paulus (Hand. 9 : 8-9, 17 en 18), de toovenaar Bar Jezus (Hand. 13 : 6 enz.).
Bij Paulus zal het plotselinge licht dat hem op den weg naar Damascus omscheen zijn oogen verblind hebben. De Grieksche tekst van Hand. 13 : 11 wijst op een donkere vlek op het hoornvlies van het oog; soms genas zulk een oogaandoening langs natuurlijken weg.
Onder het beeld van blindheid wordt ook in het Nieuwe Testament geteekend onze ellende als zondaren die zonder God het verderf tegengaan, tenzij dat de genade des Heiligen Geestes het licht in ons zielsoog doet opgaan (2 Petr. 1 : 9; Openb. 3 : 17; Joh. 5:40; Matth. 23:16, 17, 19, 24 en 26.