Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Apotheker

betekenis & definitie

De apothekerskunst bestond in het Oosten bovenal in het bereiden van welriekende oliën, zalven, reukwerk, specerijen, die deels tot het inbalsemen, als in Egypte, of verbranden der lichamen volgens Fenicische gewoonte, als bij de teraardebestelling van koning Asa (2 Kron. 16 : 14), — deels tot godsdienstige doeleinden (bereiding van de heilige zalfolie (Ex. 30 : 22), van het heilig reukwerk (vers 35), („volgens de apothekerskunst”) deels tot opschik (Hoogl. 3 : 6; 5 : 13) en weelde der aanzienlijken en koningen (1 Sam. 8:13), deels eindelijk als artsenijen werden gebruikt. Het bereiden van zalf komt 1 Sam. 8 voor als het werk der vrouwen of slavinnen; later, sedert Salomo, werd het een door mannen uitgeoefend handwerk (1 Kon. 10 : 15; Pred. 10 : 1; Neh. 3 : 8).

Sirach 38 : 7, 11 komen het eerst artsen apotheker gezamenlijk voor.