Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Alexander

betekenis & definitie

I. De Heilige Schrift spreekt van zes mannen, die dezen naam droegen.

1. Alexander de Groote, koning van Macedonië (336—323 v. C.), die niet met name genoemd wordt, maar toch duidelijk aangewezen wordt (Dan. 8 : 5—8 en 21—22), waar sprake is van den geitenbok. In 1 Macc. 1:1—8 en 6:2 wordt hij met name genoemd. Hij was de beroemde wereldveroveraar, die na een schitterenden veldtocht Voor-Azië tot den Indus onderwierp. Hij stierf op 34-jarigen leeftijd in Babylon (323 v. C.). Zijn groote beteekenis ligt in zijn streven, om onder de overwonnen volken de Grieksche cultuur, de Grieksche taal, de Grieksche zeden te brengen, zoodat de Grieksche geest het gansche machtige rijk vervulde. Dat ideaal is vanwege zijn vroegen dood niet verwezenlijkt, maar nochtans heeft zijn aangevangen werk groote beteekenis gehad voor de uitbreiding van het Christendom. De Grieksche taal, die in de volheid des tijds in het Oosten bijna overal bekend was, maakte het mogelijk, dat de waarheden van het Christendom heinde en ver verspreid werden. De Grieksche taal was inderdaad vóór en bij de komst van Christus de algemeen geldende taal.

Het Joodsche volk kwam met Alexander eerst in aanraking, toen deze, na zijn beslissende overwinningen op het Perzische leger aan den Granicus (334) en bij Issus (333) en na de inneming van Tyrus en Gaza (332) ook Palestina onderwierp. Wat Flavius Josefus verhaalt van den intocht van Alexander in Jeruzalem komt hierop neer. De hoogepriester ging in vol ornaat den overwinnaar tegemoet. Alexander viel dien hoogepriester (Jannaeus) als vertegenwoordiger van den hoogsten God te voet. Daarop trok hij Jeruzalem binnen, zonder ergens eenige schade aan te brengen. De groote overwinnaar offerde zelfs in den tempel en verliet de heilige stad, na aan de Joden verschillende privilegiën te hebben gegeven. Dit verhaal van Josefus wordt tegenwoordig door bijna alle historieschrijvers als onbetrouwbaar voorgesteld.

2. Alexander, een zoon van Simon van Cyrene (Marc. 15 : 21). Deze heeft evenals zijn broeder Rufus tot de eerste Christenen behoord.
3. Alexander, een raadsheer, die met anderen, die van eenzelfde gevoelen waren als hij (Hand, 4:6), aan Petrus en Johannes verbieden wilde, om in den naam van Jezus te leeren onder het volk.
4. Alexander, een Jood, woonachtig in Efeze, die door de aldaar wonende Joden opgehitst werd, om tegen Paulus, toen er een oproer ontstaan was, een volksrede te houden (Hand. 19 : 33, 34).
5. Alexander, een afvallige discipel te Efeze, die genoemd wordt nevens Hymeneus. Van hen getuigt Paulus, dat hij ze „den Satan overgegeven heeft”, omdat zij lasterden (1 Tim. 1 :20).
6. Alexander, een kopersmid, die Paulus in Rome tijdens zijn gevangenschap veel kwaad berokkende (2 Tim. 4 : 14). Misschien was deze Alexander uit Efeze afkomstig en dus dezelfde als die onder 5 genoemd is.

II. In de Apocriefe Boeken worden ook enkelen genoemd, die den naam van Alexander droegen.

1. Alexander Balas. Koning van Syrië (150—146 v. C.). Tegenover den krachtigen koning Demetrius I Soter vormde zich een sterke coalitie van de konmgen Attalus II van Pergamus, Ptolemeus VI van Egypte en Ariarathes V van Cappadocië, die een jongeling van zeer eenvoudige afkomst uit Smyrna, Balas genoemd, als pretendent tegen Demetrius stelden. Balas gaf zich uit voor een zoon van Antiochus Epifanes, en noemde zich Alexander. In Rome erkende men dezen Balas als koning. Hij aanvaardde nu met behulp zijner bondgenooten den strijd tegen Demetrius, die in het jaar 150 v. C. na dapperen tegenstand geboden te hebben in den oorlog viel. Toen werd Alexander Balas koning. In hetzelfde jaar huwde hij met Cleopatra, de dochter van zijn Philometor Ptolemeus, bij welke gelegenheid hij den hoogepriester Jonathan, uit Maccabeeuwsch geslacht, met groote onderscheiding in Ptolemaïs ontving (1 Macc. 10 : 51). Het steeds stijgende geluk maakte den jongen koning slap en traag. Zonder zich om de belangen van het rijk te bekommeren gaf hij zich aan zinnelijken lust over. Toen in 147 v. C. een tegenkoning opstond, n.l. Demetrius, zoon van Demetrius I, viel het dezen gemakkelijk om aanhang te winnen. Apollonius, stadhouder van Coele-Syrië, koos diens partij, de inwoners van Antiochië en de soldaten van Alexander Balas schaarden zich zelfs aan de zijde van Demetrius. Slechts de hoogepriester Jonathan bleef Alexander getrouw en streed met gelukkig gevolg tegen Apollonius (1 Macc. 10:67). Nu schaarde zich echter Alexanders schoonvader Ptolemeus zelfs aan de zijde van Demetrius. Hij nam hem zijn dochter Cleopatra af, en gaf haar aan Demetrius tot gemalin. Daarna trok hij met een groot leger tegen Alexander op en versloeg hem in de vlakte van Antiochië bij de rivier Oenoparas. Alexander vlood naar Arabië en werd daar door sluipmoordenaars gedood (146 v. C.) (1 Macc. 11 : 1).
2. Alexander Janneus, in het Hebreeuwsch Jonathan, waaruit de afkorting „Jannai” ontstond, was koning en hoogepriester in Juda 104—78 v. C. Hij leefde in gedurigen strijd metdeFarizeeuwsche partij.

III. In de geschiedenis der kerk komt zeer dikwijls de naam Alexander voor. De voornaamste van deze Alexanders zijn de volgende.

1. Alexander III, een der voornaamste pausen uit de Middeleeuwen (1159—1181). Hij heette eigenlijk Roland Vandanelli en was afkomstig uit Siena. Hij was een uitnemende kenner en beoefenaar van het kerkrecht. De gewichtigste gebeurtenissen, welke onder zijn paus-zijn plaats vonden, waren:
a. Zijn strijd met Frederik I, Barbarossa. Reeds tijdens paus Hadrianus IV was het bijna tot een breuk met den Duitschen keizer gekomen. Na den dood van Hadrianus koos de meerderheid der kardinalen Roland, die zich Alexander III noemde. De minderheid koos den keizerlijken candidaat Octavianus, die zich Victor IV noemde. De keizer liet op een synode te Pavia de keuze van Victor bekrachtigen en Alexander verbannen. Hij zocht ook Frankrijk en Engeland voor zijn paus Victor te winnen, maar tevergeefs. Alexander moest in 1162uitRome naar Frankrijk vluchten. Na den dood van Victor (1164) werd van ’s keizers zijde een tweeden paus Paschalis III gekozen en na diens dood een derde Calixtus III. De kansen keerden echter. De pest, die in Rome uitbrak, de ontwikkeling van den Lombardischen bond en eindelijk de slag bij Legnano (1176) veroorzaakten, dat Frederik bij den vrede van Venetië Alexander III erkende, en dat hij beloofde aan de Roomsche kerk haar eigendom terug te zullen geven. Van zijn zijde beloofde de paus Frederik nog twintig jaar te zullen laten in het bezit van de goederen van Mathilde (de gemalin van Hendrik V); er zou een 15-jarige vrede zijn met Alexanders bondgenooten en een wapenstilstand van 6 jaar met de Lombardische steden. Bij een ontmoeting tusschen den paus en Frederik I moest de laatste de voeten kussen van Alexander en de stijgbeugel van zijn paard vasthouden, een vernedering, welke aan Canossa herinnerde.
b. Zijn strijd met Hendrik II van Engeland en Thomas Becket. Een nog schitterender overwinning behaalde Alexander tegenover Hendrik II, koning van Engeland. Deze vorst zocht het oppergezag over de geestelijkheid, welke alleen het gezag van den Roomschen stoel wilde erkennen, te verkrijgen en meende tot het bereiken van zijn doel zijn kanselier Thomas Becket te kunnen gebruiken. Hij benoemde dezen tot aartsbisschop van Canterbury, maar, toen hij eenmaal deze waardigheid bekleedde, gevoelde hij niet veel meer voor het streven des konings. Toen liet Hendrik op een Synode te Clarendon (1164) een anti-Roomsche kerkwet door Thomas bezweren. Thomas kreeg daar later berouw over en deed openlijk boete over zijn afgelegden eed. Omdat hij den toorn des konings vreesde, vluchtte hij naar Frankrijk, waar Alexander toen vertoefde. De paus ontsloeg hem van zijn eed. In 1170 verzoende Thomas zich met den koning en keerde naar Engeland terug en deed alle bisschoppen, die zich naar de besluiten van Clarendon schikten, in den ban. De koning liet zich in toorn woorden ontvallen, die de aanleiding werden, dat vier ridders Thomas aan het altaar vermoordden (1170). De paus verklaarde den martelaar voor Hildebrands beginsel heilig en de koning werd zóó in het nauw gebracht, dat hij om aan ban en interdict te ontkomen, alles toegaf, wat de paus van hem eischte en dat hij zelfs boete ging doen op Thomas’graf. Tot op Hendrik VIII was Thomas’ graf een geliefkoosde bedevaartsplaats in Engeland. Hendrik VIII, de man, die de gedachte van Hendrik II verwezenlijkte en de opperheerschappij van de Roomsche kerk bemachtigde, liet de asch van Thomas, dien hij een landverrader achtte, in den wind verstrooien.
c. De derde gewichtige gebeurtenis is het onder Alexander III gehouden 3e Lateraansche (11e oecumenische) concilie (1179) waar ongeveer 300 bisschoppen samenkwamen. Een paar zeer gewichtige besluiten, aldaar genomen, waren: le. wanneer bij de verkiezing van een paus geen eenstemmigheid heerscht, moet hij voor gekozen geacht worden, die 2/3 van de stemmen op zich vereenigt; 2e. de Katharen in Zuid-Frankrijk werden niet slechts met het anathema bedreigd, maar ieder, die tegen hen de wapenen zou opvatten, deed een zeer voortreffelijk werk, dat zulke bijzondere verdiensten had als van deelneming aan de kruistochten naar het heilige land.

In Rome heeft Alexander maar kort vertoefd (1178—1179). Hij kon er geen vasten voet krijgen. Af en toe vertoefde hij in andere steden. In 1181 stierf hij.

2. Alexander VI (1492—1503). Dit is een gansch andere figuur. Oorspronkelijk heette hij Rodrigo Langoly Borja (verkort Borgia), bij Valencia geboren in 1431. Hij was door zijn oom Calixtus III tot bisschop van Valencia verkozen en hij bekleedde daarna ook hooge kerkelijke ambten. Hij was toen al een slim, welsprekend en zedeloos mensch. Pius II heeft hem in 1460 reeds scherp berispt. Hij had zeven onechte kinderen. Vier daarvan waren kinderen verwekt bij een gehuwde Romeinsche vrouw Vanosza de Cattanei; de namen der kinderen waren Cesar, Juan, Jufré en Lucretia. Na den dood van Innocentius VIII werd hij op 11 Augustus 1492 door de schandelijkste omkooperij tot paus gekozen. Als paus heeft hij zijn onzedelijk leven voortgezet, zoodat zijn naam in de historie genoemd wordt als die van een gansch onwaardigen en onheiligen kerkvorst. Na de ontdekking van Amerika door Columbus heeft hij ervoor gezorgd, dat de nieuwe wereld tusschen Spanje en Portugal verdeeld werd. Zijn slimheid en gewetenloosheid is het meest uitgekomen in de manier, waarop hij wereldlijk bezit voor zijn zonen heeft zoeken te verkrijgen. Hij heeft zich gedurende het laatste van zijn leven schier dagelijks ermee bemoeid, dat zijn kinderen maar in aanzien zouden komen, het mocht dan kosten, wat het wilde. Tegen ongeoorloofde practijken zag hij niet op. Niet altoos was hij in het bereiken, van zijn doel gelukkig, want hij ondervond ook veel ellende van zijn kinderen, die naijverig op elkander waren. Zijn lievelingszoon Juan, wien hij een hertogdom had weten te bezorgen, het hertogdom Gandia, werd in 1497 in de Tiber gevonden met vele wonden, en men hield het er algemeen voor, dat de oudere broer Cesar zijn dood veroorzaakt had. Zijn dochter Lucretia (dat hij met deze in bloedschande geleefd heeft is niet bewezen, hoewel hij ervan verdacht werd) huwde met een zoon der Sforza’s, maar zij scheidde van dezen en werd de vrouw van een zoon van Alfonsus II van Napels. Deze werd later vermoord en het is waarschijnlijk, dat dit niet zonder medeweten van den paus geschiedde. Zijn oudste zoon Cesar, die eerst tot de kardinaalswaardigheid geklommen was, legde dat ambt neer en huwde met Jeanne d’Albret, zuster van den koning van Navarre. Hij kreeg toen een commando in het Fransche leger. Zijn vader zorgde ervoor, dat hij in Italië de noodige eere-ambten en inkomsten bekwam; maar al deze doeleinden werden bereikt door vergif, dolk en zwaard.

In de kerk had Alexander VI vooral een zwaren strijd te voeren tegen den eerbiedwaardigen profeet van Florence, Savonarola, die rustdag na rustdag de zwaarste beschuldigingen wierp in het aangezicht van den paus. Eerst trachtte de paus dezen onomkoopbaren boetgezant aan zich te verbinden door hem den kardinaalshoed aan te bieden, maar, toen deze ernstige prediker der waarheid dien weigerde, zette hij eerst de door Savonarola gekrenkte Franciscaner monniken tegen hem op, en sprak daarna den ban over hem uit. Alexander VI is een oneer voor de Roomsch-Catholieke kerk geweest, een der onwaardigste pausen. Hij stierf 18 Augustus 1503, naar de oude, zelfs ook door L. von Ranke voorgestane meening, aan vergif dat hij voor den kardinaal Hadrianus bestemd had, maar dat door den omgekochten kok in een gebak aan den paus zelf werd toegediend. Volgens anderen is hij gestorven aan een boosaardige koorts. Hij werd 72 jaren oud.