Bijbelse encyclopedie

Prof. dr. F.W. Grosheide (1950)

Gepubliceerd op 17-04-2025

AÄRON

betekenis & definitie

zoon van Amram en Jochébed, Ex. 6 : 19, Num. 26 : 59, broeder van Mirjam en Mozes, 3 jaar ouder dan laatstgenoemde, Ex. 7 : 7. De betekenis van zijn naam is niet bekend.

Als men de uittocht uit Egypte ± 1445 v. C. stelt, is A. ± 1528 v. C. geboren. Hij was jonger dan Mirjam. A. trouwde met Eliséba, dochter van Amminádab, en zuster van Nahesson, uit de stam Juda, bij wie hij 4 zonen had: Nadab, Abihu, Eleazar en Ithamar, Ex. 6 : 22, Num. 3 : 2; 1 : 7; 2 : 3; 7 : 12, 17; 10 : 14, Ruth 4 : 20 1 Kron. 2 : 10, 11. A. wordt aan Mozes, bij diens roeping, „tot een mond” gegeven, Ex. 4 : 14—16, 27, 28, hij treedt in Egypte op als Mozes’ profeet, Ex. 7 : 1, 2; zie 4 : 30; 7 : 9, 19; 8 : 5, 6, 16, 17). Met Mozes leidt hij het volk Israël bij de uittocht uit Egypte, Ex. 12 : 31, en op de woestijnreis, Ex. 16. Hij steunt met Hur de handen van Mozes tijdens de slag met Amalek, Ex. 17 : 12, mag met Mozes de Sinaï opklimmen, Ex. 19 : 24, later met Mozes, Nadab, Abihu en 70 van de oudsten Israëls op die berg God aanschouwen en daarna eten en drinken, Ex. 24 : 1, 11. A. en Hur worden als Mozes’ plaatsvervangers, tijdens diens verblijf van 40 dagen en 40 nachten op de berg, aangewezen, Ex. 24 : 14.Terwijl de Here aan Mozes op de berg o. m. mededeelt, dat A. en zijn zonen tot het priesterambt zijn aangewezen, Ex. 28 : 1, maakt A. op wens van het volk het gouden kalf, Ex. 32. Hij blijkt een leider te zijn, die geleid wordt en zich, door Mozes ter verantwoording geroepen, van laffe uitvluchten bedient, Ex. 32 : 21—24, doch door Mozes’ voorbede gespaard wordt door de Here, Deut. 9 : 20. Het is dus niet wegens de waardigheid van zijn persoon, dat toch de aanwijzing tot het bekleden van het priesterambt gehandhaafd blijft, al moeten wij er op letten, dat de Levieten bij de uitvoering van de straf op het volk, dat zich aan de zonde van het gouden kalf had schuldig gemaakt, zich de eer, Jahwe in bijzondere zin te dienen, waardig tonen, vgl. Ex. 32 : 25—29, Deut. 33 : 9. A. en zijn zonen worden door Mozes op bevel des Heren (Ex. 29) tot priester gewijd, Lev. 8. Op de dag van zijn ambtsaanvaarding, van de inwijding van de tabernakel, toont hij, dat hij als hogepriester zijn vadersmart weet te onderdrukken, wanneer zijn zonen Nadab en Abihu verteerd worden door het vuur, dat uitging van de Here, omdat zij vreemd vuur gebracht hadden voor het aangezicht des Heren, Lev. 10 : 1—5. In Num. 12 laat hij zich weer van een ongunstige kant kennen, daar hij met Mirjam optreedt tegen Mozes en diens profetisch leiderschap betwist, naar aanleiding van de Ethiopische vrouw, die Mozes gehuwd had. Ook hier krijgen wij de indruk, dat A. zich heeft laten leiden en dat Mirjam de raddraaister was, want zij alleen wordt met melaatsheid gestraft, Num. 12 : 10. A. wendt zich te haren behoeve tot Mozes, Num. 12 : 11, 12.

De opstand van Korach, Dathan en Abiram was niet alleen tegen Mozes, maar ook tegen A. gericht: Korach, die Leviet was, wilde ook priester zijn net als A., doch wordt met Dathan en Abiram en hun huisgezinnen levend door de aarde verzwolgen, Num. 16 : 1—35. Wanneer de volgende dag de gehele vergadering hierover tegen Mozes en A. mort, komt er een plaag van de Here. Deze plaag houdt echter op, wanneer A. op Mozes’ bevel een vuurbekken neemt met reukwerk en midden tussen de doden en de levenden gaat staan, Num. 16 : 41—50. De Here bevestigt A. in zijn priesterschap door de staf van Levi, waarop A.’s naam geschreven stond, in onderscheiding van de 11 staven der andere stammen, te doen bloeien, Num. 17. Evenmin als Mozes heiligt A. de Here ten aanschouwen van de Israëlieten bij het water van Meriba. Daarom mag ook hij de gemeente niet brengen in het beloofde land, Num. 20 : 1—13. Hij sterft op de berg Hor, aan de grens van het land Edom. Op des Heren bevel moet hij deze berg met Mozes en met Eleazar, de zoon van A., beklimmen. Mozes laat op die berg A. zijn hogepriesterlijke klederen uittrekken en bekleedt Eleazar daarmee. Dan sterft A. Mozes daalt met Eleazar de berg af. Israël beweent A. 30 dagen, Num. 20 : 22—29.

A. was de mindere van zijn broeder Mozes. Hij heeft vooral betekenis door zijn (hoge)priesterschap, vgl. Ps. 99 : 6, 133. Doch het priesterschap naar de

ordening van A. is minder dan dat naar de ordening van Melchizédek, vgl. Hebr. 5 : 1—6 en Hebr. 7. Zie: Priester, Hogepriester, Melchizédek.

< >