Volgens Ex. 6 : 15 zijn de namen van de zonen van Levi: Gerson, Kehath en Merari. Volgens Ex. 6 : 17 zijn de zonen van Kehath: A., Jizhar, Hebron en Uzziël.
Ex. 6 : 19 staat: „en A. nam zich Jochébed, zijn tante, tot vrouw, en zij baarde hem Aäron en Mozes; en de levensjaren van A. waren 137 jaar.” A. zou blijkens vs 19 de vader van Aäron en Mozes en blijkens de vss 15 en 17 de zoon van Kehath, dus de kleinzoon van Levi zijn. Volgens Ex. 12 : 40 zijn de Israëlieten 430 jaar in Egypte geweest (zie Uittocht). In die tijd zouden er volgens de lijst in Ex. 6 vier generaties zijn geweest: Levi, Kehath, A. en Aäron-Mozes. Blijkens Ex. 7 : 7 was Mozes 80 en Aäron 83 jaar oud, toen zij voor Farao optraden. A. gewon hen dus omstreeks 83 en 80 jaar vóór de uittocht. Wanneer wij aannemen, dat A. toen ± 40 jaar zal zijn geweest, dan werd deze geboren 123 jaar vóór de uittocht. Nemen wij aan, dat Kehath op 30-jarige leeftijd zijn zoon A. kreeg, dan zou Kehath geboren moeten zijn 153 jaren vóór de uittocht. En dit kan niet, omdat Kehath, de zoon van Levi, nog geboren werd in Kanaän, Gen. 46 : 11. A., de vader van Aäron en Mozes, kan dus wel een afstammeling, maar onmogelijk een zoon van Kehath geweest zijn. Toch blijkt uit Num. 3 : 27, 28, dat er een A. geweest is, die wél de zoon van Kehath was. A. van Ex. 6 : 17 en die van Ex 6 : 19 zijn dus twee verschillende personen geweest. Het gebeurt wel meer, dat men een paar geslachten overspringt in de registers, vgl. Ruth 4 : 18—22, Matt. 1. Waarschijnlijk is in Ex. 6 de duidelijkheid geofferd aan het streven om 4 geslachten te krijgen op grond van Gen. 15 : 16. Jochébed was de zuster van de vader van A. Wanneer dit Kehath was, dan zou dus Jochébed een dochter van Levi geweest zijn, wat blijkens het bovenstaande niet mogelijk is en ook door Num. 26 : 59 niet wordt gezegd. Lev. 18 : 12; 20 : 20 wordt een huwelijk van een man met de zuster van zijn vader verboden. Maar deze bepalingen waren, toen Amram dit deed, nog niet gemaakt. LXX leest: „een dochter van de broeder van zijn vader”, waarschijnlijk met het oog op genoemde plaatsen in Lev. A. en Jochébed worden om hun geloof geprezen Hebr. 11 : 23.