Bijbels Lexicon

Karina van Dalen-Oskam & Marijke Mooijaart (2017)

Gepubliceerd op 11-05-2017

Amen

betekenis & definitie

Amen, zo zij het; zo is het, ik heb gezegd; ik heb het gehoord. Formule waarmee men eigen of andermans betoog afsluit. Tegenwoordig ook ironisch gebruikt. Er zijn twee betekenisaspecten te onderscheiden, die van ‘instemming’ (zie hieronder) en van ‘afsluiting’ (zie daarna).

Amen of ja en amen zeggen of knikken op (iets), tegen (iemand), kritiekloos of al te volgzaam instemmen met.

Beamen, instemmen met, bevestigen.

Amen is een Hebreeuws woord dat ‘vast’, ‘zeker’ betekent. Het amen zeggen ter instemming is te vinden in Deuteronomium 27, waarin Mozes verordonneert hoe de Levieten vervloekingen over wetsovertreders zullen uitspreken, waarop het volk Israël deze stuk voor stuk met een ‘Amen’ moeten bevestigen. Twee verzen, 23 en 24, als voorbeeld: ‘“Vervloekt is eenieder die gemeenschap heeft met zijn schoonmoeder.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.” “Vervloekt is eenieder die in het geheim een ander vermoordt.” Dan antwoordt heel het volk: “Amen.”’ (NBV).

Ja en amen vindt men samengenoemd vanaf de vroege bijbelvertalingen maar in een andere formulering. Tegenwoordig wordt het positiever gewaardeerd géén ja en amen te zeggen; de uitdrukking heeft een negatieve bijklank.

Bijbelcitaat: Liesveldtbijbel (1526), 2 Korintiërs 1:20. Want alle gods belooften die zijn Ja in hem, en zijn Amen in hem.

Gebruiksvoorbeeld: ‘Dan sluit ie zich in z'n kamer op en een uurtje later vindt een kelner hem met doorgesneden strot.’ ‘Amen,’ zei de Krab. (R. van Gulik, Het rode paviljoen, 1990 (1961), p. 47)

Gebruiksvoorbeeld: Ik moet een heuse inspanning doen om niet meteen ‘amen’ te zeggen als Juan Antonio Samaranch heeft gesproken. Ook omdat de oude mandarijn mij altijd weer ontroert. (NRC, 20-3-1999, p. 11)

Gebruiksvoorbeeld: Ik ben geen volgzaam meisje dat altijd ja en amen zegt tegen een Beroemde Voetballer. (Playboy, juni 1995)

Gebruiksvoorbeeld: Je kon de dingen van Carl alleen grinnikend beamen. (F.B. Hotz, Het werk, 1997 (Proefspel, 1980), dl. 1, p. 565)

Amen en uit, afgelopen. Uitroep als men geen verdere discussie wenst. Vooral bekend in Belgisch Nederlands.

Van eeuwigheid tot amen, eindeloos voortdurend; ontzettend lang.

Amen is ook het slotwoord van gebeden, in de bijbel bijvoorbeeld van het Onzevader (Matteüs 6:13), later nog van preken en andere teksten. Het vormde daarvan het definitieve einde, soms tot opluchting van de toehoorders van breedsprakige dominees. Mogelijk verwijst de laatstgenoemde uitdrukking, evenmin als de eerste in deze vorm bijbels, naar dergelijke langdurige preken of gebeden. De betekenis is immers moeilijk verklaarbaar uit de slotwoorden van het Onze Vader, waar deze woorden onmiddellijk op elkaar volgen.

Bijbelcitaat: Rijmbijbel (1271), v. 22739. Amen dit beslutet al [slot van het Onze Vader]. (Amen, dit sluit alles af.)

Gebruiksvoorbeeld: Zij wil hem niet zien, amen en uit. (H. Claus, Het verdriet van Belgie, 1983, p. 217)

Gebruiksvoorbeeld: Laten we maar gaan, ik heb geen zin om van eeuwigheid tot amen te gaan zitten wachten op dat telefoontje. (Gehoord, jaren ’90)