van
(zelfstandig naamwoord) [alg.] bestelwagen, bestelauto - De koerier bezorgt de pakketten met een bestelwagen.
Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)
(zelfstandig naamwoord) [alg.] bestelwagen, bestelauto - De koerier bezorgt de pakketten met een bestelwagen.
Direct toegang tot alle 18 resultaten over van?
Muiswerk Educatief (2017)
van - voorzetsel, bijwoord 1. om aan te geven wat het onderwerp is ♢ dit is het verhaal van een arme man 2. om aan te geven waar vandaan ♢ ik wil kaas van de kaasboer 3. te be...
Peter Bakema (2003)
- van als, van het ogenblik dat, zodra. - van bij/in het begin enz., vanaf het begin enz., sedert. - van na/sinds, vanaf, sedert. - van zijn zestien jaar, sinds zijn zestiende jaar. - van zodra, zodra. Van zodra de prijs van een bepaald product anders wordt geprijsd, gaat die nieuwe prijs automatisch door naar de...
Walter De Clerck (1981)
I. Als vz. 1. Bij de aanduiding van het beginpunt in de tijd; in de standaardt. steeds in verb. met af. - In verb. met een tijdperk of tijdstip (als znw.), waarbij van gevolgd wordt door een ander voorz.: van bij -, vanaf, sedert. Zo werd, van bij haar intrede op de Burcht, besloten en geregeld door de Vrijvrouw van Ma...
Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)
Bindwoord in achternamen, in Frl. tijdens de Saksische-Habsburgse periode door aanzienlijken voor hun toenaam geplaatst, om niet bij de Duitse en Hollands-Gelderse adel af te steken. In de 18de eeuw ook veel in combinaties. Als Fokke Bienema zijn zoon naar zijn schoonvader Epke Roos wil noemen, wordt de naam: Epke Roos van Bienema, zonder dat dit V...
Dr. F.P.H. van Wely (1951)
I. 1. wan; wiek; 2. wannen; II. 1. (verhuis)wagen, transportwagen; goederenwagen [van trein]; 2. per wagen vervoeren. III. voorhoede; fig spits; the van, ook: de voormannen.
Van Dale Uitgevers (1950)
I. vz. en bw. A. Als v o o r z. I. Bij de aanduiding van een verwijdering ; 1. bij de aanduiding van een zaak, persoon of plaats waarvandaan iem. of iets komt of zich verwijdert, of waarvandaan men iets verwijdert, wegneemt enz.: ik kom van het kantoor; van een bord eten ; iem. van de straat halen ; — (zeemanst.) van de kist gaan, eig. van z...
M. J. Koenen's (1937)
I. vz. drukt uit o. a.: 1. een scheiding, beroving, bevrijding: ik sloeg hem de hoed van het hoofd; van iem. scheiden; het boek van de tafel nemen; van huis gaan; 2. een tijdruimte, waarin iets gebeurt, gedurende: van de week is het niet druk geweest; 3. een beginpunt: van September tot December; 4. sedert, dikwijls met af verbonden: van die dag af...
Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)
van - Zweden, hoofdplaats van de prov. Bohuslan en zetel van een Luth. bisschop; oppervlakte 8 257 ha, 244 000 inwoners. Stadsplan. De stad ligt op 67° N. aan de kust van het Kattegat in een breede laagte aan den linkeroever van de Göta-elf. De voornaamste voorlooper was de handelsstad Lödöse, die in de 12e en 13e e. bloeide en 4...
Jozef Verschueren (1930)
[< af + aan, afaan, met afwerping van de eerste a, faan, van] I. vz. dat al de funkties van het vroeger gebruikte af heeft overgenomen nl. 1. uit: ik kom Antwerpen, huis. 2. te beginnen met: Pasen tot Pinksteren; fietsen 1000 fr. af. 3. sedert: die dag (af). 4. in: de week, de zomer, van ’t jaar, deze week enz. 5. om de aanleiding, de...
J. Kramer (1908)
nederl. voorzetsel bij eigennamen, dat oorspronkelijk de herkomst aangaf; geen teken van adel (gelijk het duitsche von); in vlaamsche namen dikwijls met den naam zelf in één woord geschreven.
J.H. van Dale (1898)
Het begrip van heeft 2 verschillende betekenissen: 1. van - VAN - voorz. eene beweging te kennen gevende, waarbij men de grenzen eener zelfstandigheid verlaat; van huis gaan, komen; van Leiden vertrekken; het boek van de tafel nemen; van zijne plaats brengen; de hand van iem. aftrekken, hem niet verder helpen, ondersteunen; iets van zich afschuiven...
Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)
I.M. Calisch (1864)
Van, vz. - den of het, des; - de, der; - (uit) Parijs; - (dezen) avond; - (sedert) dien tijd; - nu aan, voortaan; - ter zijde, zijdelings, ter zijde; - ouds, - oudsher, sedert oude tijden; - regtswegen, naar -, volgens regt; - wegen, in naam -, voor. *-, voorvoegsel tot aanduiding van een adellijken titel. *-, m. familienaam.
Gerelateerde zoekopdrachten
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.