Wat is de betekenis van van?

2023-06-09
Op-en-top Nederlands

Frens Bakker, Els Ruijsendaal, Paul Uljé, Dick van Zijderveld (2022)

van

(zelfstandig naamwoord) [alg.] bestelwagen, bestelauto - De koerier bezorgt de pakketten met een bestelwagen.

Lees verder

Direct toegang tot alle 18 resultaten over van?

Word nu vriend van Ensie
2023-06-09
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Vân

Vân - Eigennaam 1. (vrouwelijke naam) meisjesnaam

Lees verder
2023-06-09
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

van

van - voorzetsel, bijwoord 1. om aan te geven wat het onderwerp is ♢ dit is het verhaal van een arme man 2. om aan te geven waar vandaan ♢ ik wil kaas van de kaasboer 3. te be...

Lees verder
2023-06-09
Vlaams-Nederlands woordenboek

Peter Bakema (2003)

van

- van als, van het ogenblik dat, zodra. - van bij/in het begin enz., vanaf het begin enz., sedert. - van na/sinds, vanaf, sedert. - van zijn zestien jaar, sinds zijn zestiende jaar. - van zodra, zodra. Van zodra de prijs van een bepaald product anders wordt geprijsd, gaat die nieuwe prijs automatisch door naar de...

Lees verder
2023-06-09
Zuidnederlands Woordenboek

Walter De Clerck (1981)

van

I. Als vz. 1. Bij de aanduiding van het beginpunt in de tijd; in de standaardt. steeds in verb. met af. - In verb. met een tijdperk of tijdstip (als znw.), waarbij van gevolgd wordt door een ander voorz.: van bij -, vanaf, sedert. Zo werd, van bij haar intrede op de Burcht, besloten en geregeld door de Vrijvrouw van Ma...

Lees verder
2023-06-09
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

VAN

Bindwoord in achternamen, in Frl. tijdens de Saksische-Habsburgse periode door aanzienlijken voor hun toenaam geplaatst, om niet bij de Duitse en Hollands-Gelderse adel af te steken. In de 18de eeuw ook veel in combinaties. Als Fokke Bienema zijn zoon naar zijn schoonvader Epke Roos wil noemen, wordt de naam: Epke Roos van Bienema, zonder dat dit V...

Lees verder
2023-06-09
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Van

praep., fan.

2023-06-09
Frans woordenboek (FR-NL)

Dr. F.P.H. Prick van Wely (1952)

Van

wan.

2023-06-09
Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

van

I. 1. wan; wiek; 2. wannen; II. 1. (verhuis)wagen, transportwagen; goederenwagen [van trein]; 2. per wagen vervoeren. III. voorhoede; fig spits; the van, ook: de voormannen.

Lees verder
2023-06-09
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Van

I. vz. en bw. A. Als v o o r z. I. Bij de aanduiding van een verwijdering ; 1. bij de aanduiding van een zaak, persoon of plaats waarvandaan iem. of iets komt of zich verwijdert, of waarvandaan men iets verwijdert, wegneemt enz.: ik kom van het kantoor; van een bord eten ; iem. van de straat halen ; — (zeemanst.) van de kist gaan, eig. van z...

Lees verder
2023-06-09
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

van

I. vz. drukt uit o. a.: 1. een scheiding, beroving, bevrijding: ik sloeg hem de hoed van het hoofd; van iem. scheiden; het boek van de tafel nemen; van huis gaan; 2. een tijdruimte, waarin iets gebeurt, gedurende: van de week is het niet druk geweest; 3. een beginpunt: van September tot December; 4. sedert, dikwijls met af verbonden: van die dag af...

Lees verder
2023-06-09
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

van

van - Zweden, hoofdplaats van de prov. Bohuslan en zetel van een Luth. bisschop; oppervlakte 8 257 ha, 244 000 inwoners. Stadsplan. De stad ligt op 67° N. aan de kust van het Kattegat in een breede laagte aan den linkeroever van de Göta-elf. De voornaamste voorlooper was de handelsstad Lödöse, die in de 12e en 13e e. bloeide en 4...

Lees verder
2023-06-09
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

van

[< af + aan, afaan, met afwerping van de eerste a, faan, van] I. vz. dat al de funkties van het vroeger gebruikte af heeft overgenomen nl. 1. uit: ik kom Antwerpen, huis. 2. te beginnen met: Pasen tot Pinksteren; fietsen 1000 fr. af. 3. sedert: die dag (af). 4. in: de week, de zomer, van ’t jaar, deze week enz. 5. om de aanleiding, de...

Lees verder
2023-06-09
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Van

nederl. voorzetsel bij eigennamen, dat oorspronkelijk de herkomst aangaf; geen teken van adel (gelijk het duitsche von); in vlaamsche namen dikwijls met den naam zelf in één woord geschreven.

2023-06-09
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

Van

Het begrip van heeft 2 verschillende betekenissen: 1. van - VAN - voorz. eene beweging te kennen gevende, waarbij men de grenzen eener zelfstandigheid verlaat; van huis gaan, komen; van Leiden vertrekken; het boek van de tafel nemen; van zijne plaats brengen; de hand van iem. aftrekken, hem niet verder helpen, ondersteunen; iets van zich afschuiven...

Lees verder
2023-06-09
Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Van

stad in aziat. Turkije. Zie WAN.

Lees verder
2023-06-09
Nieuw woordenboek der Nederlandsche taal

I.M. Calisch (1864)

Van

Van, vz. - den of het, des; - de, der; - (uit) Parijs; - (dezen) avond; - (sedert) dien tijd; - nu aan, voortaan; - ter zijde, zijdelings, ter zijde; - ouds, - oudsher, sedert oude tijden; - regtswegen, naar -, volgens regt; - wegen, in naam -, voor. *-, voorvoegsel tot aanduiding van een adellijken titel. *-, m. familienaam.

2023-06-09
Kiliaans Etymologicum Teutonicae Linguae

Corneel (van) Kiel (1573)

Van

De, a, ab, abs, ex, prae. ger. von.

Lees verder