trap - Zelfstandignaamwoord
1. een verbinding tussen twee op verschillende hoogte liggende vloeren of terreinen, bestaande uit een reeks treden die zich (schuin) boven elkaar bevinden
♢ Hij liep de trap op.
2. (vogels) een vogel uit de familie Otididae
♢ De grote en de kleine trap worden in de Lage Landen niet vaak waargenomen.
3. een schop, een stoot met de benen
♢ Hij gaf de bal een veel te harde trap.
4. de onderdelen van een duikuitrusting die de druk van de perslucht terugbrengen naar normale druk om te ademen.
5. mate van ontwikkeling
♢ Op deze trap van ontwikkeling vormen de arbeiders een over het gehele land verstrooide en door de concurrentie verbrokkelde massa
6. (muziek) een functie of akkoord in een akkoordreeks -> klanktrap, toontrap
trap - Werkwoord
1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
♢ Ik trap
2. gebiedende wijs van trappen
♢ trap!
3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van trappen
♢ trap je?
Synoniemen
[3] schop
Uitgelicht
Wekelijks trending en actuele woorden ontvangen in je mailbox? Schrijf je net als 2.112 anderen in!