Gepubliceerd op 11-11-2021

smal

betekenis & definitie

bn., bw.; smaller, smalst (niet breed, nauw; vero. klein, gering, onaanzienlijk): zijn gezicht is erg smal geworden, mager; de smalle gemeente, het gemeen, grauw; hij kan maar smal of smalletjes leven, schraal, armoedig; Holland op zijn smalst, a) vroeger gedeelte van de provincie N.-Holland, waar vóór de inpoldering de landstreek zeer smal was, b) fig. van bekrompenheid, kleingeestigheid.

< >