smalen
smalen - regelmatig werkwoord uitspraak: sma-len 1. het met minachting zeggen ♢ 'dat kun jij toch niet', smaalde Steinar Regelmatig werkwoord: sma-len ik smaal jij/u smaalt ...
Muiswerk Educatief (2017)
smalen - regelmatig werkwoord uitspraak: sma-len 1. het met minachting zeggen ♢ 'dat kun jij toch niet', smaalde Steinar Regelmatig werkwoord: sma-len ik smaal jij/u smaalt ...
Van Dale Uitgevers (1950)
(smaalde, heeft gesmaald), met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten: op iem. smalen ; smalen op de regering.
M. J. Koenen's (1937)
smaalde, h. gesmaald (den. van smal, d. i. klein: met kleinachting over iets of iemand spreken, smadelijk spreken, schimpen): op iemand smalen, hem beschimpen.
Jozef Verschueren (1930)
(‘smadən) (smaalde, heeft gesmaald) [smal 4] met kleinachting spreken : op iemand,iets -. Syn.➝ beledigen.
T. Pluim (1921)
van smal, d.i. oorspr. klein, gering: smalle gemeente ; de smalle tiend (nl. van klein vee); „U loon en sal niet wesen smal"; smaldeel (onderdeel der vloot); later bet. smal alleen: klein, gering van breedte.
J.H. van Dale (1898)
SMALEN - (smaalde, heeft gesmaald), beschimpen, hoonen, beleedigen : op. iem. smalen; snuiten op de regeering. SMALING, vhet smalen, beschimping,
Log hier in om direct te kunnen beginnen met schrijven.
Wil je dit begrip toevoegen aan je favorieten? Word dan snel vriend van Ensie en geniet van alle voordelen: