Wat is de betekenis van smalen?

2024-04-27
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

smalen

smalen - regelmatig werkwoord uitspraak: sma-len 1. het met minachting zeggen ♢ 'dat kun jij toch niet', smaalde Steinar Regelmatig werkwoord: sma-len ik smaal jij/u smaalt ...

2024-04-27
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Smalen

v., sme(u)le, lêbje.

2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

SMALEN

(smaalde, heeft gesmaald), met geringschatting spreken, zich vernederend uitlaten: op iem. smalen ; smalen op de regering.

2024-04-27
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

smalen

smaalde, h. gesmaald (den. van smal, d. i. klein: met kleinachting over iets of iemand spreken, smadelijk spreken, schimpen): op iemand smalen, hem beschimpen.

2024-04-27
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

smalen

(‘smadən) (smaalde, heeft gesmaald) [smal 4] met kleinachting spreken : op iemand,iets -. Syn.➝ beledigen.

2024-04-27
Levende taal verklarend woordenboek

T. Pluim (1921)

Smalen

van smal, d.i. oorspr. klein, gering: smalle gemeente ; de smalle tiend (nl. van klein vee); „U loon en sal niet wesen smal"; smaldeel (onderdeel der vloot); later bet. smal alleen: klein, gering van breedte.

2024-04-27
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)

2024-04-27
Prisma Groot Woordenboek Nederlands

Unieboek | Het Spectrum (2024)

Wil je toegang tot alle 11 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-27
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

SMALEN

SMALEN - (smaalde, heeft gesmaald), beschimpen, hoonen, beleedigen : op. iem. smalen; snuiten op de regeering. SMALING, vhet smalen, beschimping,