Wat is de betekenis van schijn?

2024-04-20
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

Schijn

Schijn - Eigennaam 1. (toponiem: rivier) een zijrivier uit het stroomgebied van de Schelde in Antwerpen De monding van de Schijn werd in de loop van de geschiedenis verscheidene keren verlegd voor de uitbreiding van de Antwerpse haven.

2024-04-20
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

schijn

schijn - zelfstandig naamwoord 1. dat wat niet echt is, maar er wel zo uitziet ♢ zijn vriendelijkheid is maar schijn 1. het heeft er alle schijn van [het lijkt erop] 2. de schij...

2024-04-20
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

schijn

(de, -en), (scholierentaai 1981) pés, beweging (bij dansen). Kijk, ik zal een mooie schijn maken.

2024-04-20
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Schijn

s., skyn; schone —, moaiskyn; valse —, bidroch (it); het is allemaal —, it is allegearre monopoalje; de — aannemen, sabeare-boartsje; voor de —, foar de sjeu, út skyn, sabeare.

2024-04-20
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

2024-04-20
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Schijn

m., g. mv., 1. licht als straling die van iets uitgaat of ergens binnenvalt: de schijn der zon, der maan, van een lamp ; bij de schijn van het vuur lezen ; een gouden schijn zweeft om heur haren ; 2. (Zuidn.) gedaante, schim, schaduw: ik zag zijn schijn op de muur; — in N.-Nederl. alleen in de verb. geen schijn of schaduw : er is schijn noch...

2024-04-20
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

schijn

m. (1 uitstralend of op een zaak of in een ruimte vallend licht; 2 Z.-N. glans; 3 [bedrieglijk] voorkomen; 4 zweem, spoor; 5 zeer kleine hoeveelheid inz. als verkl.): 1. maneschijn; de schijn van de lamp; 2. een goudachtige schijn; 3. de, een schijn van; alle schijn hebben van; de schijn vermijden, tegen zich hebben; in schijn (of); schijn en wezen...

2024-04-20
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Schijn

m. (g. mv.), 1. licht als straling: zonneschijn; bij de schijn van het vuur lezen; 2. schim, schaduw; in de verb.: geen schijn of schaduw; er is schijn noch schaduw van bewijs, hoegenaamd geen bewijs; 3. bedrieglijk voorkomend: die ruwheid is maar schijn; onder schijn van oprechtheid, van vriendschap, deze voorwendend; de schijn aannemen van; (spr....

Wil je toegang tot alle 14 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-20
Etymologisch Woordenboek

Amsterdam University Press (2024)