Wat is de betekenis van pas, van pas zijnde?

2025-07-15
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

pas, van pas zijnde

bn. en bw., 1. van pas zijnde, juist zo groot als het zijn moet; thans m.n. als predik. bep. (met vw. niet aaneengeschreven): pas, van pas zijnde maken, pas, van pas zijnde slijpen; waterpas: die drempel is nog niet pas, van pas zijnde; dat hout staat pas.