Wat is de betekenis van Kunnen?

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

kunnen

kunnen - Werkwoord 1. (modl) in staat zijn Je kunt daarover nog veel meer zeggen. 2. (Limburg) kennen. kunnen - Zelfstandignaamwoord 1. meervoud van het zelfstandig naamwoord kunne Woordherkomst afkomstig van: Middelnederlands: connen Oudernederlands: kunnan G...

2024-04-26
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

kunnen

kunnen - onregelmatig werkwoord uitspraak: kun-nen 1. in staat zijn het te doen ♢ zij kan mooi tekenen 1. ik kan niet [ik heb andere afspraken] 2. ik kan er niets...

2024-04-26
Kuifje in Vlaanderen

Michel Uyen

kunnen

De mensch, ge kunt er niet aan uit (Walschap; je krijgt er geen hoogte van).

2024-04-26
Woordenboek van populaire uitdrukkingen

Marc de Coster (1998)

Kunnen

moet - dat moet mogelijk zijn. Modieuze uitdr., vooral populair onder jongeren. Jaren tachtig. The Smiths op TW’87: moet kunnen! (Humo, 18/12/86) Als dat alles was dan zou het nog wel te harden zijn, indachtig de kreet voor '87: Moet kunnen! (Oor, 24/01/87) Moet kunnen in Toppop, vind ik. (Popfoto, februari 1987) De Volkskrant vroeg enige tijd...

2024-04-26
Vloeken lexicon

Prof. dr. P.G.J. van Sterkenburg (1997)

kunnen

Kunnen functioneert in verwensingen die felle afkeer, woede en onverschilligheid uitdrukken. Zonder uitputtend te willen zijn, noem ik: je kunt de (hoogste) boom in; je kunt mijn gat kussen; je kunt de pot op; je kunt het lazarus krijgen; je kunt het lazarus genieten; je kunt naar de donder lopen; je kunt voor mij in bonken vallen; je kun...

2024-04-26
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

kunnen

: kunnen met (kon, heeft gekund), opgewassen zijn tegen (een persoon). Ze is daarom zeer gevreesd op het erf. De enige die ‘met haar kan' ( ) is Ettiré , de grappenmaker (Dobru 1968a: 27).-: kan het zijn, liefst, zo mogelijk. De patiënten moeten dagelijks, kan het zijn, door eenen geneeskundigen persoon bezocht worden, of an...

2024-04-26
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Kunnen

v., kinne, k o e, k i n n e n (k i n d); ergens tegen —, earne oer kinne; er niet bij —, it sa mâl, bryk net oankinne; kwaad —, kwea meije; het kan er niet af, it kin net lije; het kon beter, it hâldt net oer; ermee door —, sahwat sjamperje kinne; evenveel &m...

2024-04-26
Woordenboek Nederlands-Turks

Mehmet Kiriş (2024)

Wil je toegang tot alle 17 resultaten?

Ja, ik word vriend van Ensie!
2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Kunnen

(kon, heeft gekund), 1. de geschiktheid, het door aanleg of oefening verkregen vermogen bezitten het genoemde of uit het verband blijkende te doen: hij kan goed zingen, biljarten; kun-je zwemmen ? ; ik kan die taal wel lezen, maar niet goed spreken; hij kon nog niet lezen; — ook met (voor)naamw. object: hij kan...