Wat is de betekenis van BAANTJE?

2024-04-26
Woordenboek van Populair Taalgebruik

Marc De Coster (2020-2024)

baantje

1) (1858) (Barg.) dobbelpartij. • 'Een baantje gooien'. … maar die vervloekte ossenpooten (dobbelsteenen) waren de oorzaak, dat ik aan Pampje 125 soven (gulden) verloor in een baantje (dobbelpartij), zoo als men ze alleen te Hoorn maken kon. (Conrad Jacobus Nicolaüs Nieuwenhuis: Mijn verblijf in de gemeenschappelijke...

2024-04-26
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

baantje

baantje - Zelfstandignaamwoord 1. verkleinwoord enkelvoud van het zelfstandig naamwoord baan

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Baantje

o. (-s), 1. kleine baan; baantje glijden, rijden, zie BAAN, 3. 2. betrekking, werkkring (thans ook wel baan): hij heeft een goed, prettig baantje; een lastig, een onaangenaam baantje; een smerig, een vet, een voordelig baantje; iem. aan een baantje helpen; hij jaagt naar allerlei baantjes; oneig.: ook een lekk...

2024-04-26
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

baantje

o. baantjes (gemakkelijk postje, betrekking; stud. functie in een vereniging): ir. ‘t is me een baantje, een lekker baantje in toepassing op onaangename werkzaamheden.

2024-04-26
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

baantje

(‘ba:ntjə) o. (~s) gemakkelijke betrekking, werkkring met goed salaris : een goed hebben; ’t is me een / een lekker -! in toepassing op het redderen van onaangename zaken. Syn. → ambt.

2024-04-26
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Baantje

o. (-s), 1. kleine baan; Baantje glijden, rijden; 2. betrekking, werkkring: hij heeft een goed, prettig Baantje; een lastig, een onaangenaam Baantje; hij jaagt naar allerlei baantjes; oneig.: ook een lekker -!, gezegd van onaangename werkzaamheden of het redderen van onaangename zaken.

2024-04-26
Groot woordenboek der Nederlandsche taal

J.H. van Dale (1898)

BAANTJE

o. (-s), baantje glijden; baantje rijden, zie BAAN; — betrekking, werkkring hij heeft een goed, prettig baantje; een lastig, een onaangenaam baantje; een smerig, een vet, een voordeelig baantje; iem. aan een baantje helpen; iem. een baantje bezorgen; hij jaagt naar allerlei baantjes; hij heeft verschillende eerebaantjes; — dat is me he...

2024-04-26
Handwoordenboek van Nederlandsche synoniemen

J.V. Hendriks (1898)

Baantje

zie Ambt.