o. (-s),
1. kleine baan; Baantje glijden, rijden;
2. betrekking, werkkring: hij heeft een goed, prettig Baantje; een lastig, een onaangenaam Baantje; hij jaagt naar allerlei baantjes; oneig.: ook een lekker -!, gezegd van onaangename werkzaamheden of het redderen van onaangename zaken.