Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Hoefdieren

betekenis & definitie

Het is een zeer heterogeen gezelschap dat men onder de naam hoefdieren heeft verzameld. Ze zijn uitgerust met dikke nagels die de toppen der tenen geheel omsluiten: de hoeven waaraan ze hun naam hebben te danken. Dit is vooral goed te zien bij de paarden en hun familieleden de zebra’-, en ezels. Een ander kenmerk is dat de meeste hoefdieren aan elke poot geen vijf tenen hebben maar minder. De paardachtigen hebben er slechts één. De meeste hoefdieren hebben lange poten en het zijn vrijwel allemaal planteneters.

Een eenvoudig schema toont hoe de hoefdieren kunnen worden onderverdeeld:

• onevenhoevigen (tapirs, neushoorns, paardachtigen)
• evenhoevigen
• herkauwers
• echte herkauwers (herten, giraffen, runderen, schapen, geiten, antilopen)
• eeltpotigen (kamelen)
• niet-herkauwers (varkens, nijlpaarden).

Als dieren volgens bepaalde kenmerken en overeenkomsten bij elkaar in een groep worden ingedeeld, wil dit nog niet zeggen dat er verder geen verschillen zijn en dat ze allemaal op elkaar moeten lijken. Aan de ene kant gaan de overeenkomsten soms aardig op, op andere punten zijn er grote afwijkingen. Hoefdieren heten planteneters te zijn – met uitzondering van de varkens, ook de huisvarkens, die veel dierlijk voedsel nuttigen, tot aas toe. Vele varkens zijn geduchte rattevangers. Het zou onjuist zijn, nu zonder meer te stellen dat bijvoorbeeld runderen niets anders dan groenvoer eten. Een koe zal, met het gras dat naar binnen wordt gewerkt, ongetwijfeld ook vele rupsen, vliegen, muggen en andere insekten en hun larven naar binnen werken. En misschien ook wel grotere dieren. Een geit of schaap neemt vrijwel alles wat hem voor de bek komt, in de dierentuin zelfs boterhammen met worst, plastic en papieren zakken – tot happen uit kledingstukken toe. Een paard wordt gevoed met haver en hooi – met dien verstande dat pony’s in noordelijke streken dikwijls haring te eten krijgen, net als vroeger in ons land. De dieren schijnen het overigens niet slecht op dit dieet te doen. Ook van herten is bekend dat ze wel eens vis eten – rendieren schijnen eieren, jonge grondvogels en lemmingen te verorberen als ze deze bij het grazen tegenkomen. Het nijlpaard zal met zijn grote muil bij het naar binnen werken van waterplanten eveneens menig dier mee opslokken. Zelfs neushoorns doen dat. Enkele keren is in Artis gezien dat een der neushoorns een in zijn perk gevlogen duif met huid en veren verslond. In Afrika is gezien dat een giraffe met een dode jonge antilope in de bek rondliep, er geregeld aan likte en er op kauwde.

Een ander groepskenmerk zijn de hoeven. Kamelen hebben inderdaad twee hoeven aan iedere poot, maar ze lopen er niet op, wel op brede, platte eeltkussens.

De lange poten en de daarbij behorende grote snelheid gelden zeker niet voor alle hoefdieren. De varkensfamilie met het nijlpaard aan het hoofd, mag men toch niet tot de langpotigen rekenen. En al kan het nijlpaard met z’n logge lichaam harder lopen dan men verwacht, snelvoetig is het nu ook weer niet.

De olifant die men vroeger eveneens tot de hoefdieren rekende, geeft men tegenwoordig met zijn naaste verwanten, de zeekoeien en de klipdassen, een apart plaatsje in het dierenrijk. De neushoorns, die eens met de olifanten en nijlpaarden de groep der dikhuiden vormden, zijn nu eveneens bij de hoefdieren ondergebracht, als naaste familieleden van de paardachtigen en de tapirs. Ook de neushoorns hebben hoeven: drie aan elke poot.