Artis dierenencyclopedie

H. van de Werken (1969)

Gepubliceerd op 01-11-2023

Neushoorns

betekenis & definitie

Al zijn ze niet echt mooi en is er weinig leuks aan ze te ontdekken, toch zijn neushoorns boeiende en indrukwekkende dieren. Dat ligt niet alleen aan hun formaat, maar vooral aan de indruk die ze maken.

Ze hebben duidelijk iets ‘voorwereldlijks’; levende fossielen zou men ze kunnen noemen, overblijfselen uit een ver verleden, lang voor de mens tot het besef kwam dat hij een steen als wapen kon hanteren. Eens waren ze in vele soorten over de gehele wereld verspreid, ook in ons land. Hun bloeiperiode is reeds lang achter de rug en ze behoren dan ook tot de uitstervende diersoorten. Welke krachten er in de natuur aan meewerken dat een diersoort ontstaat en verdwijnt, is niet in enkele woorden te verklaren – zo het al te verklaren is. Het is een langzaam proces dat vele duizenden jaren vergt. Neushoorns zouden, ondanks hun duidelijke retour, nog heel lang ‘meekunnen’ als de mens het proces van hun verdwijnen niet aanzienlijk had verhaast door een meedogenloze vervolging.

Dat waarvoor de natuur misschien nog tien- of honderdduizend jaar nodig zou hebben, is de met vuurwapenen en begeerte gewapende mens in amper honderd jaar gelukt. Er worden hier en daar weliswaar beschermende maatregelen genomen zodat voor de twee Afrikaanse soorten, de ►puntlip- en de ►breedlipneushoorn, niet direct het ergste behoeft te worden verwacht; voor de drie Aziatische soorten ziet het er echter beroerd uit. De ►Indische pantserneushoorn komt slechts in enkele reservaten voor, waar hij nòg door stropers wordt belaagd. Nog veel slechter staat het er voor met de Javaanse neushoorn. Deze soort is iets kleiner dan de Indische. Een belangrijk verschil is te vinden in de ene hoorn die beide soorten op de neus dragen: bij de Javaan is deze maar half zo lang als bij de Indische, terwijl het wijfje van eerstgenoemde er geen of nauwelijks een heeft. Iets meer dan een eeuw geleden was de Javaanse neushoorn op het vasteland van vrijwel heel Zuidoost-Azië te vinden, van Assam en Bengalen tot Zuid-China en Malakka. En verder op Java en Sumatra. Nu leven er alleen nog enkele tientallen, waarschijnlijk niet meer dan veertig, in het Udjong Kulon-reservaat op Java, een aantal dat volgens deskundigen te klein is om te kunnen voortbestaan. De voortplantingssnelheid is zeer laag; de draagtijd loopt tegen de anderhalf jaar, terwijl een kalf zeker twee jaar wordt gezoogd. In het gunstigste geval kan een wijfje om de vier tot zes jaar een jong voortbrengen. Wanneer men er rekening mee houdt dat van deze jongen altijd een aantal sterft en dat er bovendien, ondanks alle genomen maatregelen, toch nog schijnt te worden gestroopt, is het duidelijk dat de aanwas het verlies niet kan goed maken en dat de Javaanse neushoorn langzaam maar zeker naar de ondergang gaat.

Er komen soms berichten uit Thailand dat daar nog Javaanse neushoorns worden gesignaleerd. Vermoedelijk gaat het hier echter om de Sumatraanse, de kleinste soort die maar 1.20 tot 1.35 meter hoog is, een dier met een vrij gladde en lang niet zo ‘gevouwen’ huid als zijn Aziatische familieleden. Hij is in het bezit van twee hoorns, waarvan de achterste soms niet of nauwelijks te zien is – wat de oorzaak van de verwisseling met de Javaanse neushoorn kan zijn. Jonge Sumatranen zijn dikwijls behaard.

Net zomin als het woongebied van de Javaanse neushoorn beperkt was tot Java, zo leeft de ander niet alleen op Sumatra. Ook hij was eens over grote delen van Azië verspreid, tot aan India toe. Tegenwoordig leven er naar schatting nog tussen de 100 en 170 in kleine groepjes in ver van elkaar gelegen gebieden, onder andere een stuk of twintig op Noord- en vijftien op Zuid-Sumatra, twintig op Riouw en tien op Borneo. Ofschoon het totale aantal nog een zekere hoop zou kunnen geven, maakt de geïsoleerdheid van de groepjes dat de situatie voor de Sumatraan zeker niet beter, eerder nog slechter is dan van de Javaan. De neushoorn is wel overal beschermd, maar dat heeft op het vasteland vaak weinig om het lijf. In Vietnam, Laos en Cambodja, tonelen van totale vernietiging door oorlog, mag van een bescherming helemaal niets worden verwacht.

In Birma mag de neushoorn niet worden geschoten, maar de verkoop van neushoornbloed, hoorn en andere delen van het dier is wel toegestaan. Er schijnen zelfs geregeld vergunningen te worden afgegeven om neushoorns voor ‘medicinale’ doeleinden te schieten. En daarmee komen we tevens aan de belangrijkste oorzaak van de gestage achteruitgang van alle nog levende neushoorns: het gebruik dat er door Chinese wonderdokters van wordt gemaakt als panacée tegen allerlei kwalen. Vooral de hoorns hebben in gemalen vorm grote waarde als bestanddeel van velerlei middeltjes. Er zijn tijden geweest dat de hoorns meer opbrachten bij de Chinezen dan de levende rinoceros bij verkoop aan een dierentuin in Europa. Men beweert dat de hoorn een jaar of dertig geleden zijn gewicht in goud opbracht.

Op het ogenblik wordt er door de Chinese medicijnmannen nog meer dan duizend gulden per kilo voor betaald. Het is te begrijpen dat zelfs de Afrikaanse soorten hun tol moeten betalen aan het universele geneesmiddel dat ze op de neus dragen.

Talloos zijn de middeltjes waarin neushoorn-hoornpoeder wordt gebruikt. Voor liefdesdranken, speciaal voor aftandse mannetjes is het een onmisbaar bestanddeel dat de oude baasjes het vuur van de jongeling verschaft. Voor alle zekerheid hebben wetenschapsmensen enkele jaren geleden onderzocht, of er misschien iets van waar kon zijn. Uiteraard zonder enig resultaat.

Gemalen hoorns en andere lichaamsdelen zouden ook een voortreffelijk tegengif tegen slangebeten zijn. Hoe dit eeuwenoude fabeltje in de wereld is gekomen, kwam in Azië aan het licht bij een onderzoek naar de giftigheid van een aantal slangen. Vele van deze er op het oog uiterst gevaarlijk uitziende reptielen bleken volkomen onschuldig te zijn. Talloze Aziaten beschouwen ze echter als dodelijk gevaarlijk en bij elke slangebeet haasten ze zich een neushoorn-hoorn-medicijn te kopen en dit op de bijtwond te leggen. Aangezien de beet in de meeste gevallen geen schadelijke gevolgen heeft, wordt steeds opnieuw de wonderlijke kracht van het middel geprezen. In de enkele gevallen dat het medicijn niet helpt – en de slang dus wèl giftig was – maakt de ‘dokter’ zich er van af met een ‘boze geesten’ of dat het middel niet goed is toegepast.

Feitelijk zijn de hoorns helemaal geen hoorns zoals we die kennen bij runderen of antilopen. Ze zitten niet vast aan de schedel maar aan de huid. Pakt men zo’n hoorn vast, dan kan men hem wat heen en weer bewegen, op dezelfde wijze als men een bos hoofdhaar met huid en al een beetje kan verschuiven. De hoorns bestaan uit fijne, in de lengte lopende vezels die door de opperhuid worden gevormd, net als haren, nagels of klauwen. Men zou ze daarom als aan elkaar gekitte haren kunnen beschouwen.

De dieren houden zelf hun hoorns in model door ze aan alle mogelijke obstakels bij te vijlen. Het is dan ook vaak niet moeilijk om aan wilde exemplaren te zien in wat voor gebied ze leven. De bewoners van open, licht bebost gebied hebben, bij gebrek aan goed slijpmateriaal, lange puntige hoorns waarvan de voorste bij de puntlip meer dan een meter lang kan zijn. De dieren die op rotsachtig terrein leven, kunnen hun neusversierselen aan ruwe stenen grondig bijschuren en dragen derhalve maar korte, stompe exemplaren. Zo ook in gevangenschap waar de dieren muren of spijlen van hekken tot hun beschikking hebben. Alleen de Afrikanen schijnen hun hoorns als wapen te gebruiken, zowel tegen elkaar als tegen vijanden. De Aziaten gebruiken bij het vechten doorgaans hun tanden.

< >