Runderen in engere zin zijn, op een enkele uitzondering na, grote en zware, van hoorns voorziene planteneters – dieren die we, met onze koeien voor ogen, vrij gemakkelijk als zodanig kunnen herkennen, al wijken ze gewoonlijk op een aantal punten van ons huisvee af. Runderen behoren, met de antilopen, tot de runderachtigen.
Het is moeilijk precies de grens tussen die twee te trekken. Of tussen die drie of vier, want eigenlijk zou men de buffels alsmede de bizons ook ieder een aparte plaats moeten geven. Bij de echte runderen is de bekendste natuurlijk de in talloze rassen gekweekte huiskoe, lang geleden gekweekt uit het inmiddels van de aardbodem verdwenen oerrund. En, onafhankelijk van elkaar, op verschillende plaatsen in de wereld, steeds al naar gelang de eisen die ter plaatse aan het dier werden gesteld. Wellicht speelde ook het toeval een rol. In ieder geval ziet het in Azië gekweekte huisrund, de van een grote schouderbult voorziene ►zeboe, er heel anders uit dan onze koe, en ook weer anders dan de Afrikaanse rassen van de ►watoessies met hun reusachtige horens. Afgezien van de buffels, komen echt wilde runderen alleen in Azië voor. De grootste is de statige gaur, een reusachtig dier dat nog niet zo lang geleden over geheel India verbreid was, maar nu alleen nog in een aantal reservaten leeft. Een verwante vorm, de seladang van Malakka, staat er nog beroerder voor; zijn dagen zijn waarschijnlijk geteld. Beter eraan toe is de ►gayal, het waarschijnlijk uit de gaur gekweekte huisdier. Evenmin gunstig ziet de toekomst eruit voor een ander rund, de kouprey, een zeer groot dier dat gesierd is met een – althans bij de stieren – tot op de grond afhangende halsplooi of kossem. Of dit een echt wild rund is of een reeds vele eeuwen verwilderd huisrund, daarover zijn de deskundigen het niet eens.
Een eveneens steeds zeldzamer wordend rund is de ►banteng van Java, Borneo en hier en daar in Achter-Indië. De laatste grote Aziaat is de reusachtige ►yak die – het wordt eentonig – als wild dier vermoedelijk vrijwel is uitgestorven, maar in gedomesticeerde, veel kleinere vorm voortleeft.
De bizons omvatten maar een klein groepje, de Amerikaanse ►bizon en de Europese bizon of ►wisent.
Meer soorten zijn er van de buffels op te noemen. De meest tot de verbeelding sprekende is natuurlijk de grote Afrikaanse of ►kafferbuffel, de enige van de groep die in Afrika thuishoort. De andere moet men in Azië zoeken. De grootste daar – en hij is nauwelijks de mindere van de Afrikaan – is de arni, het dier waaruit de tamme ►waterbuffel of karbouw is voortgekomen. De berichten over de arni, ook wel Indische buffel genoemd, zijn ook al weinig opwekkend. Aan het eind van de vorige eeuw had hij nog een enorm verspreidingsgebied dat zich over vrijwel geheel Zuidoost-Azië, van India tot Borneo, uitstrekte. Thans komt hij alleen nog maar voor in enkele reservaten in Assam, India en Nepal – totaal waarschijnlijk nog geen 2000.
Twee kleinere buffels leven er nog, op de Filippijnen de tamarau en de anoa van Celebes, allebei dieren van amper een meter hoog – en allebei geplaatst op de rode lijst van ernstig bedreigde dieren.