Het zal een slordige veertig tot zestig miljoen jaar geleden zijn geweest dat er in de moerasachtige bossen van Amerika dieren rondhuppelden met de afmetingen van een kleine hond. Ze hadden een beetje vreemd gebogen rug, korte poten en een tamelijk lange hals.
En, niet te vergeten, aan de voorpoten vier tenen en aan de achterpoten vijf, waarvan er maar drie de grond raakten. Die vijftig miljoen jaar geleden was Eohippus, zoals een opgegraven vertegenwoordiger van deze diergroep in onze tijd werd genoemd, al een zeer oud dier. Zijn voorouders, die waarschijnlijk tevens de voorouders van de tapirs en de neushoorns waren, konden, nog weer miljoenen jaren eerder, over hun vijf tenen beschikken. Om zich sneller te kunnen voortbewegen was het nodig minder wrijving met de grond te veroorzaken en daarom ging de familie langzamerhand op zo weinig mogelijk tenen lopen en bovendien op de punten ervan. Eohippus was al een heel stuk in die richting gevorderd, maar toch was de ontwikkeling nog lang niet ten einde. In de volgende miljoenen jaren werd het dier steeds groter, de poten werden langer, de vele tanden verminderden in aantal; kortom: het steeg op de ontwikkelingsladder. Alles ging vooruit, behalve de tenen. Langzaam maar zeker verdwenen ze voor een deel, de overgebleven exemplaren werden langer en strekten zich, zodat het dier als een balletdanseres op de punten kwam te lopen.
De zeer veranderde nakomelingen van Eohippus hielden zich niet aan het oorspronkelijke woongebied. Tijdens hun ontwikkeling was Amerika van de rest van de wereld gescheiden. Toen er in het noorden verbindingen tot stand kwamen met Azië zwierven ze uit, naar Azië, Europa en Afrika. Australië hebben ze nooit kunnen bereiken. Op de ene plaats stierven ze uit, op de andere namen ze in aantal toe. Ze ontwikkelden zich steeds verder en pasten zich doorgaans uitstekend aan de nieuwe omstandigheden aan. Zo ongeveer – en heel simpel gezien – kan de ontwikkeling van de paardachtigen zijn verlopen, al zijn er, volgens deskundigen, uit de vele fossiele vondsten ook andere conclusies te trekken en theorieën op te stellen.
De nazaten van deze dieren leven nu nog: paarden, met als vertegenwoordiger het ►przewalskipaard, ezels, ►zebra’s en paardezels, zoals de ►onager, allemaal forse, gespierde dieren.
Een van hun typische kenmerken is dat de vijf tenen hebben plaats gemaakt voor één enkele teen, de derde, een zeer lang exemplaar waarvan het eerste kootje is omgeven door een zware nagel, de hoef. Na miljoenen jaren is eindelijk het ideaal benaderd: de wrijving met de grond is zo gering mogelijk geworden, een belangrijke voorwaarde om een grote snelheid te kunnen ontwikkelen. Paarden zijn nu de meest gespecialiseerde renners – ofschoon niet de snelste – onder de zoogdieren.
Vooruitgang in de ontwikkeling betekent niet dat daardoor een vrijbrief voor een onbeperkt bestaan wordt verkregen. Het is in de dierenwereld nu eenmaal een komen en gaan – en vooral aan dat laatste helpt de moderne mens een duchtig handje mee. De echte paarden zijn in het wild dan ook praktisch uitgestorven. Van de laatste nog levende soort, het Mongoolse steppenpaard of przewalskipaard, leven volgens recente berichten nog exemplaren in het Gobi-Altai-gebied. En gelukkig ook nog in gevangenschap. Ook de echte wilde ezels staan op het punt te verdwijnen – of zijn het in de natuur al.
De Nubische wilde ezel is vrijwel zeker in Afrika uitgestorven; er leven er nog wat in dierentuinen, hopelijk raszuivere. Van de verwante Somali-ezel schijnen in Afrika nog kleine groepjes te leven. Het zal niet lang meer duren of paarden en ezels leven alleen nog maar in gedomesticeerde vorm en als wilde dieren in enkele reservaten en dierentuinen.
Met de zebra’s is het nog wel niet zo somber gesteld, maar ook hun aantal gaat tamelijk snel achteruit, althans van bepaalde soorten en vormen. En wat de Aziatische paardezels betreft: er wordt aan hun bescherming gewerkt, maar de toestand is nog steeds precair.
Het gebit van de paardachtigen is zeer zwaar; ze moeten er dan ook in één keer hetzelfde voedsel mee verwerken, waarover herkauwers tweemaal doen. De vierkante kiezen zijn echte maalstenen. De tanden groeien steeds door. Het tandemaille is aan de bovenkant ingestulpt en vertoont bij het afslijten een typische figuur, waaraan ongeveer de leeftijd van het dier kan worden vastgesteld.