Het zijn gewoonlijk geen vriendelijke dieren, de hoenderganzen. Zelfs de in gevangenschap geboren exemplaren komen direct naar de afrastering van hun terrein wanneer iemand er te dicht naar hun zin bij komt.
Onder het slaken van verontwaardigde, harde, op knorren lijkende geluiden, proberen ze door de mazen van het gaas heen de rustverstoorders met de hardgroene, stevige snavel te pakken te krijgen. De aan mensen gewende dieren bedoelen het minder kwaad dan het lijkt. Ze komen alleen maar met uitgestrekte hals naderbij om duidelijk te maken waar de grens van hun terrein ligt; ook in de natuur zijn ze gesteld op een ongestoord bezit van hun territorium. En daar zijn ze tegen vreemdelingen heel wat agressiever, net als rechtstreeks uit hun vaderland geïmporteerde exemplaren in gevangenschap. Als die iemand of iets te pakken krijgen, laten ze niet los. De ‘geciviliseerde’ wel.
Steekt men die een hand toe, dan leggen ze er hun als wasknijper klemmende snavel omheen en trekken deze, al knijpende, met een ruk terug zodat hij extra goed knelt; al heel gauw echter is de aardigheid eraf en gaan ze verder met de bezigheden van de dag. Hoenderganzen kwamen vroeger in enorme aantallen in Zuid-Australië en omliggende kleine eilanden voor. Tot vreugde van de eerste kolonisten die een stevige maaltijd aan de grote vogels hadden. Om die reden – en omdat ze niet geliefd waren op de weidegronden der veehouders, zijn ze bij duizenden afgeslacht. Het schijnen zeer fanatieke grazers te zijn, die heel wat voor farmers waardevol gras wegeten. Bovendien laten ze op het land waarop ze hebben gegraasd een luchtje achter dat schapen bijzonder tegenstaat, zodat die er geen hap gras meer van lusten.
Waarschijnlijk hebben hun grijsachtige pakje en hun zeer grote schuwheid ze van de ondergang gered. Tussen de met mos begroeide rotsen, waar ze veelvuldig provianderen, zijn ze door hun schutkleur namelijk moeilijk te ontdekken. Gelukkig blijken ze in gevangenschap goed te kunnen aarden – in de dierentuin van Rotterdam heeft er een meer dan dertig jaar geleefd – en er ook tot voortplanting over te gaan. Voor uitsterven behoeft dan ook niet direct te worden gevreesd. Ook in Australië worden ze thans streng beschermd; naar schatting leven er nu tussen de vier- en zesduizend. Nog niet veel, te meer niet daar hun aantal maar langzaam vooruit gaat.
Na gunstige jaren volgen ongunstige. Ze leven voornamelijk op eilandjes voor de kust. Op de Ferneauxeilanden bedroeg hun aantal van 1960 tot en met 1965 respectievelijk 943, 1434, 1919, 1877, 2642 en 1605. Nu mag het lage cijfer in 1965 niet direct als teruggang worden beschouwd. De ganzen blijven vrij lang op een eiland – het zijn meer land- dan watervogels maar als er onvoldoende voedsel is, verhuizen ze naar een andere plaats. Dat is tot op zekere hoogte in 1965 gebeurd als gevolg van grote droogte.
Een gunstige ontwikkeling vergeleken bij het verleden is, dat de ganzen thans meer verspreid leven over een groter aantal, deels onbewoonde eilandjes. Op de plaatsen die ze als woonoord hebben uitgezocht, wordt ook gebroed. De nesten worden gemaakt van elk materiaal dat de dieren te pakken kunnen krijgen, desnoods delen van dode soortgenoten. Terwijl de paren, die vermoedelijk steeds bij elkaar blijven, zich met nest, eieren en jongen bezig houden – het wijfje broedt, het mannetje bewaakt het nest – verzamelen de niet-broedende vogels zich in groepen. Dat doen ook de jonge vogels wanneer ze, een maand of drie oud, kunnen vliegen. In troepen van soms meer dan honderd exemplaren gaan ze op zoek naar geschikte voedselgronden, waarbij ze ook wel op het vasteland van Australië terechtkomen. In de ruitijd verzamelen ze zich allemaal in groepen om eensgezind de korte periode door te brengen waarin ze een geheel nieuw verenkleed krijgen en niet kunnen vliegen. Het nestelen gebeurt in Australië van mei tot augustus, de wintertijd op het zuidelijk halfrond. In onze streken houden ze het ook op de koude maanden, bij voorkeur in december of januari – de meest ongunstige tijd. Het is dan altijd een probleem, de jongen groot te krijgen. Soms kan de moeder het bolwerken, meestal echter moet de broedmachine of een broeds kipje eraan te pas komen. Dat men bij dieren nooit ergens staat op kan maken, bewees een hoendergans in Artis die haar eieren keurig in het vroege voorjaar legde. Ofschoon ze dus niet in de koude periode op haar broedsel behoefde te zitten, had ze toch niet veel met het broeden op.
Toen het eerste kuiken de eischaal verbrak, vond ze het welletjes. Ze zag meer in het verzorgen van het opvallend geelwit met zwart gestreepte donzige balletje en liet de drie overige eieren aan hun lot over. Die werden daarom in de broedmachine geplaatst, waarin ze de volgende dag uitkwamen. Helaas stierf een kuiken, evenals het diertje dat bij de moeder was gebleven. De twee overlevenden werden door een verzorger voorspoedig grootgebracht. Ze schenen het zo goed te hebben dat ze onvoorstelbaar lui werden.
Als ze eens voor controle van de poten een stukje moesten wandelen, weigerden ze beslist. Ze lieten zich op de buik zakken, alsof hun poten het gewicht niet konden dragen. Aanvankelijk leek dit heel verontrustend, vooral toen ze ook door duwen of trekken niet overeind kwamen. De mogelijkheid van slapte was namelijk inderdaad niet uitgesloten. Maar zodra de verzorger een stukje van ze vandaan liep, stonden de luiaards met een kwieke sprong op de toch echt wel stevige poten en gingen in looppas achter de dierentuinman aan! Dezelfde verzorger die ze, eenmaal volwassen geworden, boos gakkend als vijand van hun terrein poogden te jagen. Zo zouden ook hun ouders zijn behandeld als ze door deze waren grootgebracht. Bij volwassenheid worden de familiebanden verbroken; vader en moeder, broer en zus zijn dan vreemden voor elkaar.
■ Totale lengte 85-95 cm.
Grijs met bruinachtige glans, lichter op kop. Vooral op rug donkere vlekken. Snavel groengeel, rode poten, zwarte voeten.
Voedsel: Gras en andere plantaardige kost.
Plat nest tussen bosjes, soms in bomen; 1-7, soms tot 13, gemiddeld 3-5 witte eieren; broedtijd 35 dagen. Jong kan na 3 mnd. vliegen, kan dan beter lopen dan zwemmen.
Wordt ook wel zwijnsgans genoemd wegens varkensachtig, knorrend geluid.
Zie ook eenden, ganzen en zwanen.
Cape Barren Goose, Pig Goose • Hühnergans • Céréopsis cendrée, Oie céréopse
Cereopsis novae-hollandiae
Is geïntroduceerd op Nieuw-Zeeland.