De grote encyclopedie van het antiek

Jan Durdik en anderen (1970)

Gepubliceerd op 02-12-2020

Delfts aardewerk

betekenis & definitie

In de stad Delft werd vanaf het begin van de 17de eeuw aardewerk met tinglazuur (majolica of faience) vervaardigd dat tijdens de jaren van de grootste bloei (1665-1713) een wereldmarkt zou veroveren en deze positie eeuwenlang zou handhaven. De opkomst van Delft had verschillende oorzaken; de gunstige ligging bij delfshaven voor de aanvoer van grondstoffen, liet feit dat Delft een zetel was van de Verenigde Oostindische Compagnie, de vestiging van uitgeweken Antwerpse plateelbakkers in Delft, de omstandigheid dat de eens zo beroemde Delftse bierbrouwerijen in deze tijd een economische teruggang doormaakten en zeker niet het minst de invoer van Chinees porselein.

Vermogende Delftse kooplieden die in de plateelindustrie toekomst zagen maakten van de tegenspoed in de brouwerij handig gebruik door in de beschikbaar gekomen gebouwen plateelbakkerijen te vestigen (dikwijls onder handhaving van bestaande namen). In 1612 werden de Delftse plateelbakkers in het gilde van St.-Lucas opgenomen. de grote opkomst en ontwikkeling van het Delfts aardewerk vindt echter plaats vanaf ca. 1640: de meeste fabrieken werden in de jaren 1640-1660 gesticht. Tussen 1640-1660 werden gesticht de Dissel, De 3 vergulde Astonnekens, De Griekse A, Het Hooge Huys, Het Jonge Moriaenshooft, de Metale Pot, de Paeuw, De Porceleyne Bijl, de Porceleyne Fles, De Porceleyne Lampetkan, de Porceleyne Schotel, de Romeyn, De 2 Scheepjes, De Vergulde Bloempot, De Vergulde Boot. Na 1660 kwamen daar nog bij: de Dobbelde Schenckan, De Drye Porceleyne Flesschen,. De Drye doeken, 't Fortuyn, 't Hart, Het Oude Moriaenshooft, de Porceleyne Claeuw, De Roos en De Witte Starre. In de bloeiperiode tussen 1650 en 1760 telde Delft een dertigtal plateelbakkerijen.

De komst van het eerste kraakporselein naar Nederland betekende aanvankelijk een bedreiging voor de aardewerkindustrie, maar toen de import daarvan ten gevolge van binnenlandse onlusten in China stagneerde, legden de plateelbakkers zich erop toe om porselein te vervaardigen. Dit streven heeft zeer veel bijgedragen tot de ontwikkeling en bloei van het Delfts aardewerk, dat zich door zijn dunne scherf en verfijnde afwerking van de eigenlijke majolica ging onderscheiden. Maar hoe groot ook de gelijkenis was met het Chinese porselein en ofschoon de plateelbakkers zichzelf ‘porceleynbacker’ noemden: in Delft werd nooit een echt stuk porselein voortgebracht. De decors, in het begin uitsluitend blauw, beperkten zich in hoofdzaak tot het nabootsen van het Chinese porseleindecor en van westers georiënteerde, vooral Nederlandse decors, of tot een combinatie van beide. Ter verhoging van de glans werden de voorwerpen met kwaart (glazuur op basis van loodoxide) bedekt. Tegen het eind van de 17de eeuw ontwikkelde het Delfts aardewerk een geheel eigen stijl, waarbij in de decors de invloed van contemporaine schilders tot uiting komt, m.n. in het werk van Frederik van Frijtom.

Ook bijbelse onderwerpen en zeegezichten werden nu veelvuldiger toegepast. Omstreeks 1645 ging men ertoe over de dessins met een paarse of zwarte trek te omlijnen. Kort voor 1700 werden voor het eerst meerkleurige decors met vooral oosterse motieven in hoogvuurtechniek aangebracht. Delft zou in de polychromie een hoge graad van volmaaktheid bereiken. Beroemd werd in dit opzicht het werk van Louwijs Victoorsz. van De Dobbelde Schenckan en van Lambertus van Eenhoorn van de Metale Pot: voorts de produkten van Het Jonge Moriaanshooft, De Griekse A, De Roos en De Witte Starre. Tot het fraaiste polychrome Delfts behoren de cachemire-vazen.

De Roos ontwikkelde een eigen manier waarbij de decoratie in blauw, rood en groen vrij over het oppervlak werd gepenseeld en niet in panelen. Omstreeks 1670 werd de polychrome beschildering op donker fond, in zwart, bruin of groen geïntroduceerd, het zgn. ‘zwart Delfts', in navolging van het Chinese famille noire. Het fraaiste zwart Delfts werd tussen 1687 en 1721 geproduceerd door de plateelbakkerij Het Jonge Moriaenshooft en De Griekse A. Legen hel eind van de 17de eeuw ging men over, in navolging van het Japanse Imari, tot het gebruik van emailkleuren, soms met goud gehoogd. In het begin van de 18de eeuw werd eveneens familie rosé en famille verte nagebootst. Ook in deze navolgingen van Chinese en Japanse keramiek bereikte Delft een zeer hoog niveau.

Daarnaast werd in Delft gedurende de 17de en 18de eeuw onbeschilderd wit aardewerk van hoge kwaliteit vervaardigd. Vermeldenswaard zijn ook de eind 17de, begin 18de eeuw vervaardigde theepotjes van zeer hard. rood aardewerk. De opkomst van het Franse, Duitse en Engelse porselein en de grote invoer van het Chinese porselein in de 18de en 19de eeuw betekenden de ondergang van de Delftse aardewerkindustrie. In 1800 waren er nog slechts acht fabrieken over en in 1854 nog maar één: De Porceleyne Fles, die tijdig was overgegaan tot de produktie van hel harde, Engelse creamware. Delfts aardewerk werd ook vervaardigd in Rotterdam (voornamelijk tegels), in Arnhem en in Dordrecht.Als algemene kenmerken van het Delftse aardewerk kunnen gelden: een lichtgele, brosse scherf, een warm glazuur en een zorgvuldige decoratie. Ter wille van een zo groot mogelijke overeenkomst met porselein werd het hele voorwerp met wit tinglazuur bedekt: over de beschildering werd ter verhoging van de glans een laag kwaart aangebracht.