In de meeste zomers komt in Ned. een regenloze of regenarme periode van dgl. lengte voor, dat de gewassen verdrogen op die gronden, waarvan de bovengrond een onvoldoend waterhoudend vermogen heeft en waarin het grondwater zo diep staat, dat de voorziening uit de capillaire zone niet meer toereikend is. Voldoend waterhoudend worden die gronden geacht, welke een 70 cm dikke bovenlaag met meer dan 15% slib hebben, voorts goede humusrijke esgronden.
Op verdrogende gronden kan door watervoorziening - indien deze althans mogelijk is — de productie sterk tot zeer sterk verhoogd worden. Vb. zijn: het randgebied langs de N.O. polder (veen), waar inmalen van water en infiltratie zeer goede resultaten geven; vele zandgronden in N. Brab., waar beregening ingang vindt. Het verdrogingsprobleem is urgent geworden door de toenemende wateronttrekking aan de ondergrond, b.v. in de duinstreek (drinkwaterwinning) ; door de wateronttrekkende werking van diepe kanalen als het Amsterdam-Rijn- en de Twenle-Rijnkanalen en voorts omdat men m.b.v. kunstmest steeds hogere en drogere gronden in gebruik is gaan nemen. V. kan ook optreden op gronden met periodieke wateroverlast, waardoor de plantenwortels zich niet diep kunnen ontwikkelen en in een droogteperiode water slechts aan een dunne laag kunnen onttrekken.