Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Grondwater

betekenis & definitie

is het water dat, soms tot op zeer grote diepte, in de grond wordt aangetroffen en de ruimten tussen de gronddeeltjes volledig vult. Het steunt op ondoorlatende lagen of op het onderliggende vaste gesteente. de bovengrens wordt gevormd door de grondwaterspiegel, het phreatisch vlak, dat men vindt, indien men een gat van voldoende diepte in de grond graaft.

Ter hoogte van deze spiegel is het water in evenwicht met de druk van de atmosfeer. Daarboven bevindt zich uitsluitend capillair water (na regen ook zakwater, z.o.), bodemvocht genaamd. Onder de grondwaterspiegel treft men het eigenlijke g. aan. Soms treft men water in plassen op het land of in ondiepe gaten aan. terwijl diepere gaten een veel diepere waterstand hebben. Men neemt dan schijnspiegels waar. De herkomst van het g. is i.h.a. de neerslag of de zee. De neerslag dringt door de oppervlakte in de grond en zakt door de poriën tussen de gronddeeltjes als zakwater naar beneden tot het zich op de hoogte van de grondwaterspiegel bij het eigenlijke g. voegt. Hierdoor stijgt de grondwaterspiegel. Stijgt deze tot boven het niveau van de grondwaterspiegel in aangrenzende gebieden, waarmee de grond door voor water doorlatende lagen in verbinding staat, of tot boven het niveau van het open water in aangrenzende wateren (sloten, rivieren, meren of zee), dan ontstaat een grondwater beweging.

Vb. hiervan vindt men in:

a. Kwel, waarbij het g. in opwaartse beweging is onder invloed van de druk van water uit aangrenzende, hogere gebieden. Men treft dit aan langs de duinvoet, langs de rivieren bij hoge rivierstanden, voorts in gebieden als de Gelderse Vallei en ook in droogmakerijen. De kwel kan zeer sterk zijn, indien de doorlatendheid van de grond groot is. Zijn afsluitende lagen aanwezig dan komt de kwel alleen tot uiting indien deze lagen doorboord worden (z. Artesisch water).
b. Inzijging, welke op hoge gronden plaats heeft, daar waar het water in een neerwaartse beweging wegzakt naar kwelgebieden.
c. Ontwatering, waarbij het water uit het land stroomt naar sloten of drainreeksen.
d. Infiltratie, indien het water uit sloten of drainreeksen het land instroomt bij een grondwaterstand. die lager ligt dan de slootwaterstand.

Het g. heeft grote betekenis voor de drinkwaterwinning. Hiervoor moet het van goede kwaliteit zijn. Op vele plaatsen in het W. en N. van Ned. is het g. brak, vaak zelfs zout. ()nder de hoge zandgronden en tot een diepte van vele tientallen rn onder de duinen is het g. zoet. Het gewonnen water moet steeds door regenwater (of door kunstmatige aanvoer) aangevuld worden om een voortdurende winning mogelijk te doen zijn. Ook vele fabrieken onttrekken water aan de bodem. In toenemende mate wordt door oppompen water gewonnen voor besproeiing van landbouwgronden.

In gebieden, waar het g. tot in de wortelzone van de landbouwgewassen reikt (0,50 à 1,50 m onder het maaiveld), moet men regelend optreden (z. Waterbeheersing).

De grondwaterspiegel moet altijd beneden de wortelzone liggen, omdat de wortels van de landbouwgewassen voor hun ontwikkeling op het voorkomen van water en lucht zijn aangewezen. De landb. is dus in sterke mate afhankelijk van de hoogte van de grondwaterspiegel en vooral ook van het voorkomen van water in de daarboven gelegen bodemvochtzone.

Over enige afstand boven de grondwaterspiegel is de grond geheel met water gevuld: de volcapillaire zone. Daarboven zullen de grovere poriën geen water capillair meer kunnen vasthouden, zij zijn met lucht gevuld: de fijnere poriën staan echter in capillair contact met het eigenlijke g. Dit is de funiculaire zone. Hier heerst een ideaal milieu voor de wortelontwikkeling. Lucht is aanwezig, terwijl water aan de grond kan worden onttrokken. Rij deze wateronttrekking kan weer water uit het eigenlijke g. via de volcapillaire zone toestromen. Bij grove zandgronden is de capillaire stijghoogte slechts 10-20 cm, bij fijnere zandgronden, veengronden en slibrijke gronden is deze groter, doch de snelheid van opstijgen is in fijnere gronden geringer. I.h.a. zal de capillaire opstijging zich niet over een grotere hoogte dan 30-60 cm doen gelden. Men brengt daarom het g., waar mogelijk, zover omhoog, dat de wortelzone tot in de capillaire laag reikt. Vooral voor zand- en veengronden is dit van groot belang.

Boven de capillaire en funiculaire zone is van contact met het g. nauwelijks of niet meer sprake. Wel treft men hier water aan, nl. het water, dat uit de regenval of anderszins door en tussen de bodemdeeltjes als pendulair water of hangwater wordt vastgehouden. In slibrijke of humusrijke gronden van goede structuur zal men veel hangwater aantreffen. Op gronden met een diepe grondwaterstand en een voor de plantenwortels niet bereikbare funiculaire zone zijn de planten voor hun watervoorziening geheel op de hangwaterzone aangewezen. Deze moet dan sterk ontwikkeld zijn.

Kleigronden met een dikke slibrijke bovenlaag en zandgronden, die over grote diepte goed humushoudend zijn, houden zoveel water vast, dat zij ook zonder verband met het (eigenlijke) g. de gewassen van voldoende water kunnen voorzien.

De planten kunnen niet al het aanwezige bodemvocht opnemen. Naarmate de grond droger wordt zal het resterende bodemvocht krachtiger aan de gronddeeltjes gebonden blijken te zijn.

De hydrologie vormt de tak van wetenschap, waarin alle met het g. samenhangende verschijnselen worden bestudeerd. Grondwateronttrekking voor drinkwater en andere doeleinden in gebieden met een voor de landb. gunstige, hoge grondwaterspiegel kan tot een schadelijke daling van deze laatste leiden. De Commissie Wateronttrekking aan de Bodem (CoWaBo genaamd) wijdt haar aandacht aan deze problemen.

F. HELLINGA.