Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Tetrasome erfelijkheid

betekenis & definitie

Bij normaal diploide organismen (2n), waar ieder der n chromosomen van het genoom in tweevoud, disoom, aanwezig is spreekt men van disome erfelijkheid. In een autotetraploid organisme (4n) is ieder der n chromosomen echter in viervoud, tetrasoom, aanwezig en dan gelden de regels van de tetrasome erfelijkheid.

Bij de reductiedeling kunnen de 4 homologe chromosomen op verschillende manieren paren en daarbij naast bi- of tetravalenten ook uni- en trivalenten vormen en dit laatste kan oorzaak zijn van een onregelmatige verdeling der chromosomen (3+ 1 i.pl.v. 2 + 2), die op zijn beurt oorzaak is (ten minste gedeeltelijk) van de vaak voorkomende verminderde fertiliteit van de tetraploiden. Meestal echter zal de scheiding 2 aan 2 zijn met een verdeling volgens de regels van het toeval en hierop berusten de regels van de t. erfelijkheid.

Voor een bepaald genenpaar A-a kan de genotypische samenstelling zijn:

(1) aaaa nulliplex vorm (constant)

(2) Aaaa simplex ,,

(3) AAaa duplex (F1 van AAAA x aaaa)

(4) AAAa triplex

(5) AAAA quadriplex (constant)

Bij verdeling der 4 chromosomen 2 aan 2 volgens het toeval zullen de gameten der 5 genotypen zijn:

(1) aaaa: alle aa

(2) Aaaa: 3 Aa : 3 aa ( = 1 met: 1 zonder A)

(3) AAaa: 1 AA : 4 Aa : 1 aa (= 5 met : 1 zonder A)

(4) AAAa: 3 AA : 3 Aa (= alle met A)

(5) AAAA: alle AA.

M.b.v. het combinatieschema kan men de nakomelingschap na zellbestuiving van elk der 5 genotypen nagaan.

Type 1 en 5 zijn constant.

Type 2 (Aaaa) zal geven (1 + 1 )2 d.i. 3 met A (2 of 1 A) : 1 zonder A.

Type 3 (AAaa) zal geven (5+l)2, d.i. 35 met A : 1 zonder a; van de mate van dominantie zal het afhangen of alle typen met A (4, 3, 2 en 1 A) gelijk zijn of niet. Type 4 (AAAa) zal uitsluitend individuen met A geven (4, 3 of 2 A) en bij volkomen dominantie dus geen splitsing vertonen; pas in de volgende generatie zullen de ontstane AAaa exemplaren het geheel recessieve type aaaa kunnen afsplitsen.

Het bovenstaande schema is echter niet (geheel) juist, want het rekent met chromosomencombinatie 2 aan 2 volgens het toeval en dit geldt alleen voor factorenparen die vlak bij het centromeer liggen.

Zoals bekend heeft er tijdens de prophase van de eerste reductiedeling overkruising of uitwisseling plaats tussen de gepaarde chromosomen en daar deze overkruising niet geschiedt tussen hele (ongedeelde) chromosomen maar tussen chromosomenhelften of chromatiden, moet er verder van het centromeer af steeds meer met chromatiden- dan met chromosomencombinatie gerekend worden. De getalverhoudingen onder gamelen en nakomelingen bij een monofactoriële splitsing in een autotetraploid zullen dus, afhankelijk van de plaats van het genenpaar, liggen tussen die van chromosomen- en van chromatidencombinatie.

De tetraploiden leveren zeer speciale moeilijkheden op, niet alleen wat betreft de splitsingsverhoudingen, maar ook wat betreft het homozygoot constant maken van het materiaal (z. Polyploidie).

R. PRAKKEN.