Bij de r. wordt het diploide aantal chromosomen (2n) gereduceerd tot het haploide aantal (n). Deze reductie komt tot stand bij de vorming van de geslachtscellen door 2 op elkaar volgende delingen, die tezamen de beide r. heten, of ook wel rijpings-, tetraden- of meiotische delingen.
Als regel vindt de eigenlijke reductie plaats tijdens de eerste r., die heterotype deling wordt genoemd, terwijl de tweede r. een gewone of homotype deling is, zoals beschreven onder kerndeling. Essentieel hierbij is, dat bij deze twee delingen de chromosomen slechts één overlangse splitsing ondergaan. Het uiterlijk en verdere gedrag van de tetradecellen varieert al naar organismengroep en gesl. Bij mossen en varens worden de 4 tetradecellen tot 4 sporen. Bij de zaadplamen worden in het mannelijk gesl. de tetradecellen tot 4 stuifmeelkorrels en bij de dieren tot 4 spermatozoën (fig. 3a). In het vrouwelijk gesl. worden bij de zaadplanten 3 der tetradecellen verdrongen door de vierde, die zich tot de eicel leverende embryozak ontwikkelt, terwijl bij de dieren de beide r. van de eimoedercel verlopen als afsnoering van het eerste en tweede poollichaampje, waarbij soms het eerste de tweede deling ook nog doormaakt, zodat er dan drie poollichaampjes zijn.
R. PRAKKEN.
