Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Stal

betekenis & definitie

De s. is de plaats waar dieren kunnen worden gehuisvest, in de regel om ze te beschutten tegen de invloeden van het klimaat ( kou en regen, in warme landen tegen de zon). In landen met een gunstig klimaat zijn s. niet nodig.

Dit betekent een besparing bij de voortbrenging. De meest voorkomende s. zijn die voor rundvee, paarden en varkens. Een schapen-s. heet schaapskooi.S. kunnen een onderdeel vormen van een schuur, maar ook los worden gebouwd. Bij nieuwe, ingebouwde s. wordt thans veelal een brandwerende zolder toegepast (van holle baksteen of holle betononderdelen), terwijl de muren van steen zijn, in tegenstelling tot de oude s. waar wanden en zolder dikwijls van hout waren gemaakt.

Koe- of rundveestal. De koeien staan in onze streken 5 tot 6 maanden op s. In het N. langer dan in het Z. Ze brengen dus hun halve leven op stal door. De inrichting van de s. is daarom zeer belangrijk. De vorm loopt naar de streek nogal uiteen.

In de O. en Z. zandstreken van Ned. kwam vroeger algemeen de pot-s. voor. Deze bestond uit een voergang (dikwijls de deel) met stalpalen, waaraan de koeien waren vastgebonden en daarachter een verdiept gedeelte met een aarden vloer, waarin de koeien op de mest stonden. Voortdurend werd vers strooisel over de mest gebracht, zodat de laag mest steeds dikker werd. Het was een weinig zindelijke wijze van veehouden. De laatste 50 jaar zijn bijna alle pot-s. veranderd in groep-s., behalve soms voor jongvee, dat dan los loopt. De stoep-s. is een overgangsvorm, waarbij in de pot-s. een verhoogde, verharde stand is aangebracht, met erachter de mestvaalt.

In Z.Limb. was de lange stand inheems, met een hoge krib of voerbak en een ondiep groepje. Er waren geen afscheidingen tussen de dieren.

Bij het voederen moesten ze vóór op de stand staan. Wilden ze gaan liggen, dan moesten ze wegens de hoge krib achteruit en gingen dan in de mest liggen. Deze stand komt weinig meer voor. In W.Brab. en Zeel. stonden de koeien achter een houten wand. Ook hier was de stand niet verhoogd on kwam dikwijls een ondiep groepje voor. Het voederen geschiedde door luiken in de wand, die in W.Brab. tegen de deel was gelegen. Vele van deze stallen zijn verdwenen (2e wereldoorlog, stormramp 1953).

Algemeen zijn de koe-s. tegenwoordig ingericht als groep- of groep-s. De dieren staan hierin vastgemaakt op een iets verhoogde stand ; 15—20 cm boven mestgang), met er achter een groep voor de uitwerpselen. In Ned. wordt thans bij nieuwbouw het meest de Hollandse s. toegepast. Hierin zijn 2 gangen: een voedergang vóór en een mestgang achter de dieren langs. De naam is ontleend aan de s. die in Z. Holl. voorkomen.

Deze hebben 2 rijen koeien met de koppen naar elkaar gekeerd. Ertussen is de gemeenschappelijke voergang. De Hollandse s. kan echter ook worden uitgevoerd als één- of meerrijige s. De gezwaaide Hollandse s. is tweerijig; de dieren staan met de achtereinden naar elkaar gekeerd. Deze vorm komt veel voor in de Ver. St. (face out).

In Ned. wordt de voorkeur gegeven aan de dubbele Hollandse s. De Friese s. heeft slechts 1 gang, de mestgang. De koeien staan met de koppen tegen de muur. Deze s. komt voor in N.Holl. boven het IJ, in Friesl. en in Gron. Het voeren van hooi en stro geschiedt in vele Friese s. tegenwoordig over de zolder, doch kuilvoer, bieten, meel e.d. moeten tussen de koeien door van achteren worden ingebracht. Hoewel de bouwkosten van de Friese s. lager zijn, wordt, wegens het gemakkelijk werken, aan de Hollandse s. de voorkeur gegeven.

De koeien kunnen op zeer verschillende wijzen worden vastgezet: met 2 horizontale kettingen, ter weerszijden aan stalpalen of aan stalscheidingen van verschillende vorm, ook verticaal met de vereenvoudigde hangketting, wel Hollandse ketting genoemd. Deze komen steeds meer in gebruik omdat ze niet duur zijn, de koeien een langere stand kunnen krijgen en de dieren zindelijker kunnen worden gehouden. Am. beugels zijn kostbaar en ze bevallen in Ned. minder goed.

Zeer belangrijk bij het inrichten van de s. zijn het aanhouden van de juiste s.-maten, de ligging van de s. t.o.v. de voer- en mestbewaring en t.o.v. de windrichting (heersende Z.W. wind), goede aanvoer van verse lucht en zonlicht in de s. De inhoud van de s. moet niet te groot zijn (10 tot 15 m3 per dier anders wordt de s. spoedig te koud en te nat. De zolderhoogte is veelal 2.30 2.40 m boven de mestgang. Aanvoer van verse lucht kan geschieden door afsluitbare onderdorpels (300 500 cm2 doorsnede per dier), luchtafvoer door afsluitbare zolderluiken 900 cm2 doorsnede per dier. Afvoer van de s.-lucht uit het gebouw door uilepannen of bij een rietdak door draineerbuizen (0,15 m diameter met kraag binnen 1 m onder de nok, aan weerskanten daarvan, op een afstand van 2-4 m).

Voldoende daglicht is belangrijk; het raamoppervlak dient 1/15 van het vloeroppervlak te zijn. Voor kunstlicht wordt gerekend op één lichtpunt van ca 100 Watt per 6-8 dieren op de mestgang, iets minder op de voorgang. Zelfvullende drinkbakken voor wateraanvoer worden algemeen toegepast. Een lage, niet te brede voergoot: 55 cm binnenwerks met vlakke bodem met iets afgeronde hoeken en met voor- en achterrand 16 cm boven de stand.

Na de 2e wereldoorlog werd hier de Am. pot-s. of loops, bekend. De dieren lopen hierin los op de mest, waarover telkens vers strooisel wordt gebracht. Door de broei van de mest hebben ze een warme ligplaats. In de regel is er een uitloop, zodat ze ook in de winter naar verkiezing buiten kunnen komen. Het melken geschiedt in een kleine afgesloten doorloopmelk-s., waarin de koe 75 cm hoger staat dan de melker, zodat deze zo weinig mogelijk behoeft te bukken. Proeven met 20 van deze s. worden in Ned. genomen.

Het is daarbij gebleken dat de dieren het verblijf in de buitenlucht goed verdragen. Vele vragen dienen echter nog te worden opgelost, zoals: de grootte van de ligruimte en van de uitloop, het voederen in of buiten de ligruimte. Het laatste verhoogt de bouwkosten, doch verlaagt het stroverbruik. Het hoge stroverbruik, van 5 tot 10 kg dag per dier, vormt voor vele bedrijven een bezwaar. Voor kudden beneden 15 dieren is er waarschijnlijk weinig besparing te verwachten.

In België moet slechts onderscheid worden gemaakt tussen de gesloten traditionele s. met 1 of 2 rijen waar de dieren staan en het nieuwe, steeds meer verspreide stelsel van de open loop-s. De oude pot-s. van vroeger is thans vrijwel geheel verdwenen. De moderne melkveestal volgens traditioneel model werd beschreven door de Commissie voor Boerderijbouw i.v.m. het bouwen of verbeteren van melkvee-s. Deze richtlijnen werden uitgegeven door de Dienst voor Boerderijbouw van het Min. van Landb. Op verzoek kan elke belanghebbende deze brochure kosteloos verkrijgen. Dezelfde richtlijnen verschenen in het Landbouwtijdschrift, nr 11, 1950.

Er is voorzien in toelagen voor de verbetering van rundvee-s. met bij behoren, alsmede voor het bouwen van gierputten en mestkuilen. Het K.B. d.d. 7,7,1954 machtigt de Min. van Landb. aan de veehouders die zulks aanvragen binnen de perken van de begrotingscredieten toelagen te verlenen voor de algehele of gedeeltelijke verbetering van de rundvee-s. met bijbehoren en voor het bouwen van gierputten en mestkuilen. De bijbehorende voorzieningen van de rundvee-s. zijn o.a. de hoevemelkhuisjes of melkbewaarplaatsen, de veestallen voor de verlossing, de voederlokalen en de ziekenstallen. De toelage voor de verbetering van de rundvee-s. c.a. bedraagt 20% van de kostprijs van de werken, doch mag per bedrijf de som van 10.000 fr. niet overtreffen. De maximale toelage voor gierputten bedraagt 2000 fr. en voor mestkuilen 1000 fr.

Open loops. In de jongste tijd is men tot de bevinding gekomen dat runderen, melkkoeien evenzeer als stieren, ossen en vaarzen, in normale omstandigheden de koude zeer goed verdragen. Alleen gedurende de eerste levensdagen moet het kalf tegen de koude omgeving beschermd worden. Voor de runderen komt het trouwens veel meer aan op een doeltreffende luchtverversing, waarbij op de eerste plaats de vochtigheidsgraad en de temp. van de omgevende lucht, evenals het stofgehalte niet te hoog mogen stijgen. Stijging van de temp. en van de vochtigheidsgraad komen in een gesloten s. gemakkelijk voor. Dit is schadelijk voor de normale warmteuitwisseling van het dier met zijn omgeving.

Dit is de reden waarom in België het open loopstalstelsel op de gemengde akkerbouwbedrijven thans een grote uitbreiding heeft genomen. Als bijzondere voorwaarde is nog vereist dat er voldoende stro voorhanden zij. Met dit stelsel bereikt men bij de dieren een aantal voordelen:

a. een meer normale drachttijd en gemakkelijke verlossing; de nageboorte wordt meestal niet opgehouden;
b. een grotere weerstand van de kalveren in de eerste dagen na de geboorte, waardoor het sterftepercentage daalt;
c. een lagere gevoeligheid bij de dieren voor uierontsteking en voor stofwisselingsziekten, zoals kopziekte en kalfziekte;
d.minder slijtage aan de hoeven en aan het bewegingsstelsel zodat de levensduur van waardevolle melkkoeien kan worden verhoogd;
e. een betere weerstand tegen grote koude tijdens sterke vorst, waardoor de melkgift praktisch op peil blijft;
f. een gelijkmatig voederverbruik dat tijdens de koude niet hoger is dan in een traditionele s. door het feit dat de dieren een langer haarkleed krijgen; alleen wordt vastgesteld dat zij bij hevige koude ietwat meer stro verbruiken om hun lichaamswarmte op peil te houden,
g. ten slotte een aanzienlijke arbeidsbesparing.

De open loop-s. wordt uitgevoerd in hangarconstructie, met de open zijde bij voorkeur naar het Z. of ontstaat door ombouw van bestaande gebouwen b.v. een schuur. Men voorziet in 6 à 7 m2 loopplaats per dier in de s. zelf en 6 à 7 m2 oppervlakte per koe op de loopplaats buiten (paddock). De loopplaats buiten bestaat uit harde grond en binnen de s. in feite uit de mestlaag die regelmatig met stro wordt aangevuld. Het stroverbruik bedraagt ca 5 a 7 kg/koe/dag. De s. mag niet uitgemest worden tijdens een koudeperiode. De harde loopplaats voor de dieren is noodzakelijk om de hoeven regelmatig te doen afslijten.

Paarde-s. (Ned.) Paarden kunnen vast op een stand of los in een box worden gestald. De standlengte moet zijn 2,6 tot 2,7 m, de breedte 1,3 tot 1,5 m, bij een tweepaards-s. gescheiden door een latierboom. In Midden Ned. is er een voorkeur voor kleine boxen 2,3-2,5 x 3,6 m, waarin het paard los loopt. Een box voor merrie en veulen is 3,5 x 4,5 m. Een paarde-s. moet fris zijn. Paarden mogen niet met koeien in één s. worden ondergebracht; daarin is het voor de paarden te warm. de zolderhoogte van een paarde-s. is dan ook veelal 2,8 m.

De verse luchtaanvoer door onderdorpels moet 500 cm2 doorsnede per dier hebben, terwijl de luchtafvoer, veelal door kiepramen, 1000 cm2 doorsnede per dier moet hebben. Het voederen kan geschieden in een krib (haver, bieten) waarvan de bovenkant 1 m boven de vloer dient te zijn en in een ruif (hooi, stro) met de onderzijde 1,5-1,6 m boven de vloer, doch ook wel in een hooibak 0,7 x 0,6 m met de rand 1 m boven de vloer en er naast een ondiep haverbakje (0,26 m). Een drinkbak wordt, tegen het knoeien met water, onder de krib of het haverbakje geplaatst met 0,7 m vrije ruimte voor het hoofd.

In België komen 2 afzonderlijke stelsels in aanmerking:

1. De gemeenschappelijke paarde-s. waar elk van de dieren gebonden staat.
2. De paardebox waar het paard losloopt. Ook in België gaat de voorkeur uit naar boxen welke ruim genoeg zijn en waarin de dieren ruime bewegingsmogelijkheid hebben. Zelfs wordt op vele bedrijven het open loopstalstelsel voor de. paarden toegepast, met dien verstande nochtans, dat de s. regelmatig wordt uitgemest. Elk paard heeft daarenboven zijn afzonderlijke s., waarvan de deurzijde volledig open is en met een paar houten balken wordt versperd. Deze open boxen komen ten goede aan de huid, het ademhalingsstelsel, het spijsverteringsstelsel, de hoeven en het bewegingsstelsel, daar er steeds verse lucht binnenstroomt, zodat de temp. nooit te hoog stijgt en de vochtigheidsgraad op het peil blijft van de omgeving. Bij een normale voeding beschermt het paard zich zeer goed tegen de koude door zijn winterhaarpels.

Varkens-s. (Ned.) Varkens worden in koppels los in een hok gehouden. Een koppel is 6 tot 10 varkens, soms meer. Zijn er minder dan 5 tot 7 hokken dan kan een s. met een enkele rij hokken worden toegepast, daarboven wordt een dubbele rij hokken aangehouden. Scheiding van de fok- en mestvarkens verdient aanbeveling. Dit is rustiger voor de mestvarkens, de temp. is voor beide soorten verschillend en er is minder kans voor het overbrengen van ziekten. Een uitloop op weiland is vooral voor fokvarkens aan te bevelen.

Een voederberging is wenselijk. Per mestvarken is 0,7-1,5 m2 hokoppervlak nodig, voor een fokzeug 8 à 9 m2. De vrije hoogte tussen vloer en plafond is veelal 2,10— 2,30 m. De troglengte dient 0,2-0,4 m per varken

te zijn. Beweegbare trogkleppen verdienen de voorkeur. Afscheiden van een mestruimte in het hok, breedte 0,8-1 m, b.v. door een balk of een gemetselde rand, geeft een schoner hok en bespaart stro. Een afzonderlijke mestgang, gelijk in de Deense varkens-s. maakt het uitmesten gemakkelijker, het geeft een lager stroverbruik en er zijn geen ligplaatsen bij de buitenmuur. Voor gierafvoer bevalt een giergoot beter dan stalputjes, die gemakkelijk kunnen verstoppen. Bij fok-s. zijn dikwijls naast of tussen de zeugenhokken afzonderlijke biggenhokken gemaakt, waarin de biggen ongehinderd kunnen worden bijgevoerd en waarin een warmtelamp kan worden opgehangen.

Deze lampen voldoen uitstekend. Wegens brandgevaar dienen ze aan een ketting en niet aan een touwtje te worden opgehangen en ze mogen niet met het stro in aanraking kunnen komen (strohakselen). Ze dienen geregeld hoger te worden gehangen om broeien van de biggen te verhinderen. Deze lampen voorkomen, evenals biggenbeschermers het doodliggen van de biggen door de zeug. Voor hetzelfde doel wordt een zeugenkooi gebruikt. Luchtverversen is noodzakelijk b.v. met onderdorpels (voor de winter) en kiepramen die in de zomer kunnen worden weggenomen.

De inhoud van de varkens-s. mag in de winter niet te groot zijn, daar het anders te koud kan worden (gewenste temp. ca 15eC). (België) De traditionele verbeterde varkens-s. is ongeveer dezelfde als in Ned. Men stelt in België echter vast dat in vele varkens-s., die als modern en rein kunnen worden aangezien, de vochtigheidsgraad van de lucht te hoog stijgt. de luchtverversing in de varkens-s. is dan ook van uitzonderlijk groot belang. Veelal keert men terug tot de opvatting dat de varkens onder zoveel mogelijk natuurlijke omstandigheden moeten worden gehouden en opgefokt. liet stelsel van de gemeenschappelijke en ruime varkens-s. biedt zijn voordelen doch heeft anderzijds ook zijn gevaren voor de verspreiding van gevaarlijke ziekten. Typisch is hiervoor de z.g. viruspneumonie, die in W. Eur. zeer veel voorkomt. Tegenwoordig staat het stelsel van de afgezonderde zomerhokjes, van goedkoop materiaal gebouwd en van voldoende stro voorzien, in de belangstelling.

Men is ook voor de varkens tot het besef gekomen dat men alleen de biggen gedurende de eerste 6 weken tegen de koude moet beschermen. Ook voor de varkens moet dus het stelsel van de stalhouding op vele bedrijven nog worden herzien.

Schaapskooi. Toen vroeger op de heidevelden schapen werden gehouden,stalde men die !s nachts in een langwerpig gebouw: een schaapskooi. De hoeken ervan waren afgerond tegen het dooddrukken van jonge schapen in de hoeken. In beide smalle gevels waren naar buiten draaiende, dubbele deuren gemaakt. De muren waren laag, het dak meestal gedekt met riet.

G. J. A. BOUMA / H. MICHELS.