Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Spurrie

betekenis & definitie

Spergula, is een 1-jarige wilde of gekweekte plant uit de fam. der Caryophyllaceae. Haar m.o.m. priemvormige, vlezig verdikte bladeren staan schijnbaar in kransen, daar de steunbladeren der tegenover elkaar staande bladeren daarvan bijna niet verschillen.

De plant bloeit onregelmatig en langdurig met kleine witte bloemen, die in bijschermen geplaatst zijn. Bij de gewone spurrie, S. arvensis L., bezitten de bladeren aan de onderzijde in de lengte een groef, bij de heidespurrie, S. vernalis WILLD., ontbreekt deze groef. De zaden zijn bij de eerste soort sterk gewelfd en hebben slechts een zeer smalle, gladde vleugelrand, bij de heidespurrie daarentegen zijn zij afgeplat en bezitten zij een brede, straalvormig gestreepte, vleugelrand. Van S. arvensis L. onderscheidt men gewoonlijk 3 vormen: (1) de wilde spurrie of watergal, S. arvensis L., vulgaris BÖNNINGH., een laaggroeiendplantje met kleine zaden, die op het oppervlak wratjes dragen;

(2) de gewone of akkerspurrie S.arvensis L., sativa BÖNNINGH., met gladde, ronde zaden en

(3) de reuzenspurrie S.arvensis L., maxima WEIHE, die evenals de gewone spurrie als cultuurgewas geteeld wordt en die grote, m.o.m. hoekige zaden heeft, die eveneens met wratjes bezet zijn.

Op de zand- en veengronden wordt s. voor groenvoeder meestal in een bewerkte stoppel gezaaid en kan in korte tijd een snede leveren. De praktijk is van oordeel dat s. een gunstige invloed op de kwaliteit van het botervet heeft (spurrieboter is lekkere boter!). Het gewas stelt geringe eisen aan de grond, ook aan de pH, en doet het nog bij een karige bemesting. Het heeft echter de onaangename eigenschap snel zaad te vormen, dat uitvalt waardoor het land vervuilt. De reuzen-s. groeit langzamer, maar forser dan de gewone of akker-s.; zij vergt ook iets meer uitgaven voor zaaizaad omdat men er ca 30 kg, ha van nodig heeft tegen ca 20 kg bij de gewone s. Sinds ca 1900 is de teelt van s. afgenomen, doordat men de grond in een betere bemestingstoestand kon brengen en nu de voorkeur gaf aan meer producerende groenvoedergewassen.

< >