of spuiten dienen ter bespuiting van veldgewassen, heesters en bomen met bestrijdingsmiddelen om ze te beschermen tegen parasieten, schimmels en onkruiden. De bestrijdingsmiddelen worden bij het spuiten toegediend als oplossingen, emulsies of suspensies.
De oppervlakte, die met een bepaalde hoeveelheid vloeistof kan worden bedekt, is omgekeerd evenredig met de gemiddelde diameter van de druppels. Een gegeven volume aan vloeistof zal dus een groter oppervlak kunnen bedekken, wanneer dit in kleine druppeltjes wordt verspoten dan wanneer grote worden toegepast.
Bij het spuiten is de toegepaste vloeistofhoeveelheid per ha zo groot, dat de op de plant komende druppels zich over de gehele plantoppervlakte uitspreiden, mede ten gevolge van de veelal toegevoegde uitvloeier; bovendien druipt er nog een deel van de vloeistof van de plant af. Voor veldgewassen wordt 500-1000 l/ ha gebezigd, voor volgroeide vruchtboomgaarden 2000-4000 l/ ha.
Bij het vernevelen zijn de druppels en de toegepaste hoeveelheid vloeistof zo klein, dat de op de plant gekomen druppels elkaar niet aanraken. Voor volgroeide boomgaarden wordt 100 200 1/ha gebruikt en wel in een 10 maal grotere concentratie dan bij spuiten. Bij vruchtbomen wordt zodoende 30-50% aan bestrijdingsmiddelen bespaard. Verdere voordelen van vernevelen zijn dat minder vloeistof behoeft te worden vervoerd en verspoten en dat nevelspuiten lichter kunnen zijn dan motorspuiten. De grens tussen spuiten en nevelen ligt bij een gemiddelde druppeldiameter van ca 150 ja. Het resultaat van een bespuiting hangt o.a. af van de samenstelling en concentratie van het bestrijdingsmiddel, de druppelgrootte, de snelheid waarmede de druppels op het gewas komen (doordringing), de hoeveelheid gebruikte vloeistof/ha en de weersomstandigheden bij het spuiten.
De spuiten bestaan in principe uit een krachtbron (handkracht, samengeperste lucht, motor enz.), een pomp met een zuigleiding en aan de perskant een drukregelaar en een windketel, een vat of tank, waarin veelal een roerwerk, een onderstel (al of niet met wielen), een persleiding (al of niet met slangen) en één of meer spuitdoppen aan een spuitstok, aan een spuitraam of aan een spuitboom. Bij de spuiten voor veldgewassen (de z.g. veldspuiten) worden navolgende typen pompen gebruikt: zuiger-, plunjer-, tandrad-, centrifugaal-, membraan- en verdringerpompen met rollen. de beide eerste typen worden veelal met 2 cilinders gebruikt, en deze kunnen een druk tot 15 ato (afkorting voor atmosfeer) leveren. Gewoonlijk bedraagt de spuitdruk echter 3-6 ato. De pomp kan worden aangedreven vanaf de loopwielas (paardespuit) of door een motor (lagedrukmotorspuit). De druk wordt ingesteld m.b.v. een regelklep, die tevens als veiligheid dienst doet. Een windketel houdt de spuitdruk constant.
Deze veldspuiten hebben een dwars op de rijrichting liggende spuitboom, waaraan de spuitdoppen veelal op onderlinge afstand van 50-70 cm worden bevestigd. De spuitboom heeft een lengte tot 25 m, meestal niet meer dan 10-12 m en is
veelal in hoogte verstelbaar. Voor transport kunnen de uiteinden van een brede spuitboom ter weerszijden worden omgeklapt langs de machine; bij een aan een trekker bevestigde spuit langs de trekker. De spuitdoppen worden uitgevoerd als wervel-, spleet- en ketsdoppen. Bij de wcrveldoppen treedt de vloeistof wervelend uit het spuitgat, waardoor hiermee meestal een holle spuitkegel wordt verkregen. Bij spleetdoppen komt de vloeistof door een spleet naar buiten en vormt daarbij een waaier dwars op de rijrichting. Bij ketsdoppen stuit een vloeistofstraal tegen een plat vlak en komt naar buiten in de vorm van een parapluie of een waaier.
Spuitdoppen worden neveldoppen genoemd, wanneer door een hoge spuitdruk of door een klein spuitgat of door een speciale constructie een kleine gemiddelde druppeldiameter wordt verkregen. Deze kan worden beïnvloed door variatie van de spuitdruk en door gebruik van verschillende spuitkoppen. De hoeveelheid verspoten vloeistof per ha wordt bepaald door de voortbewegingssnelheid van de spuit, de spuitdruk en de diameter van het spuitgat.
Bij motorspuiten voor boomgaarden worden hoge-drukpompen gebruikt. De werkdruk is meestal 20-50 ato; naarmate de druk hoger is kan verder worden gespoten. de pompcapaciteit bedraagt 10-120 1/min en meer. De pomp is meestal een zuigerpomp, maar plunjerpompen komen ook voor. De pomp heeft 1 tot 4 cylinders van brons of voorzien van een geëmailleerde voering. De spuitdruk wordt gelijk gehouden m.b.v. een windketel en wordt ingesteld met een drukregelaar. Deze laatste heeft behalve een overloopklep ook een leidingklep, waardoor de motor minder wordt belast als de spuitstokken gesloten worden. In het vloeistofvat (tank) zit een roerwerk waarmede het vormen van bezinksel in de tank wordt voorkomen.
De tankinhoud varieert van ca 200 -1000 l. Om het vullen te versnellen wordt vaak een snelvuller met een levering van 100-200 l/min gebruikt. De aandrijving kan door een opgebouwde motor of door de aftakas van een trekker geschieden. In het eerste geval worden rolkettingen of V-snaren gebruikt voor de overbrenging.
De pomp wordt m.b.v. hoge-drukslangen verbonden met een spuitstok, voorzien van één of meer spuitdoppen. de hoge-drukslangen hebben 4-6 canvaslagen en veelal een lengte van 15 20 m, in grasboomgaarden tot 30 m. De slangdiameter bedraagt ⅜ “- ½ “ (inches). Meestal worden per spuit 2-3 slangen gebruikt. Bij gebruik van 2 slangen worden ter weerszijden van het spuitpad één of meer rijen bomen behandeld. De pompcapaciteit is 20-30 l/min per slang, er wordt ca 1/7 ha per manuur mee bespoten.
De spuitstok (spuitgeweer) heeft veelal een verstelbaar handvat, waarmee de vorm van de vloeistofkegel (die vol dient te zijn : kan worden gewijzigd. De vloeistof kan direct (m.o.m. als straal) of via de wervelkamer van de gebruikte werveldop worden verspoten. De diameter van het spuitgat kan worden gewijzigd van 1,2-3,2 mm door het inzetten van andere spuitplaatjes n de spuitdop. Voor de zomerbespuiting wordt de spuitstok voorzien van 2-3 spuitdoppen (z.g. twee- of driedoppers).
De nevelspuiten. bestaan uit een motor, een ventilator met luchtleiding, veelal een kleine pomp, een tank met roerinrichting, een onderstel en een toevoerleiding naar één of meer nevelkoppen. De ventilator dient voor het opwekken van een sterke luchtstroom, die zowel dient voor het verdelen van de vloeistof in fijne druppeltjes als voor het vervoer hiervan naar het gewas. Er worden centrifugaal- of schroefventilatoren gebruikt. De capaciteit hiervan wordt aangegeven in m3 per minuut en de stuwdruk in mm waterkolom. Deze is voor schroefventilatoren hoogstens 250-300 mm wk, voor centrifugaal ventilatoren 500-1000 mm wk. Als pompen worden centrifugaal-, verdringer- en tandradpompen gebruikt. De capaciteit behoeft slechts 3-5 l/ min te zijn voor de te vernevelen vloeistof, doch is veelal groter om met het overschot een krachtige roering in de tank te verkrijgen.
De nevelkop zit bij de met de hand bediende nevelspuit aan het einde van de toevoerslang voor de lucht. In de nevelkop wordt de daarin uittredende vloeistof, die door een afzonderlijke leiding wordt aangevoerd door de sterke luchtstroom, tot nevel verstoven.
Overzicht van de verschillende soorten spuiten. Er kan op verschillende wijzen een indeling worden gemaakt:
(1) naar de werking in spuiten, nevelspuiten en dampdruk-nevelspuiten;
(2) naar de toepassing in spuiten voor veldgewassen, voor bomen, in kassen;
(3) naar de vloeistofdruk in lage-, middel- en hoge-drukspuiten;
(4) naar de aandrijving van de pomp in hand-, paarde-, motor- en trekkerspuiten.
De spuiten kan men het beste beschrijven door te beginnen met het eenvoudigste, meestal het oudste type, dat levens de grootste druppels geeft.
De handspuit wordt in kassen en huiskamers gebruikt (z. Handspuit).
De rugspuit bestaat uit een rond of ovaal vat, meestal van messing of een andere koperlegering, dal met riemen (of banden) op de rug wordt gedragen en dat vrijwel altijd is voorzien van een pomp. De vloeistof wordt daarmee onder druk gebracht en veelal door een spuitstok met één of meer spuitdoppen fijn verdeeld. Voor het bespuiten van veldgewassen wordt dikwijls een spuitboom toegepast van 1,25-2,40 m lengte; ook van 3,40-5,70 m, die worden gedragen tussen 2 spuiters, die elk een rugspuit bedienen.
De rugspuiten zijn te onderscheiden in:
(1) Lage-drukrugspuiten, waarbij tijdens het spuiten wordt gepompt, meestal met een membraanpomp. Een kleine windketel zorgt voor een gelijkmatige druk. Ze worden nog gebruikt voor het bespuiten van veldgewassen, zoals aardappels e.d. de werkdruk is meestal 3 ato.
(2) Hoge-drukrugspuiten, ook wel automatische pulverisateurs genoemd. Hierbij wordt de vloeistof in het vat onder druk gebracht, hetzij door er lucht in te persen, hetzij door vloeistof in het vat te persen, zoals bij een batterijspuit. De druk wordt opgevoerd tot 5 à 8 ato, waarna deze tijdens het spuiten afneemt tot ca 1½ ato. Daardoor verandert de druppeldiameter tijdens het spuiten. Ze worden nog gebruikt voor boomkwekerijgewassen; vroeger ook voor vruchtbomen.
(3) Middeldruk-rugspuiten. Hierbij wordt de vloeistof onder druk gebracht m.b.v. een zuigerpomp, die tijdens het werk wordt bewogen met een op en neer gaande zwengel. De spuitdruk blijft door een windketel vrij constant en bedraagt 3-5 ato. Dit type wordt steeds meer toegepast en wel voorn. indien z.g. geconcentreerde middelen met neveldoppen worden verspoten, o.a. voor bloembollen en stokbonen. De (middeldruk)-rugspuit zal in de toekomst waarschijnlijk als enige rugspuit overblijven.
De vatspuit ook tonspuit genoemd, heeft een vat van 100-200 l, dat op een verrijdbaar tweewielig onderstel is geplaatst. De werkdruk bedraagt tot fö ato en wordt verkregen met een zuigerpomp, die wordt bediend met een op en neer gaande, beweegbare handhefboom. De bomen worden bespoten mei een aan een slang bevestigde spuitstok, aan het uiteinde voorzien van één of meer spuitdoppen. In de dertiger jaren algemeen in gebruik voor het verspuiten van ziektebestrijdingsmiddelen in kleine boomgaarden; nu verdwijnend.
De paardespuit wordt in veldgewassen gebruikt. De voor het spuiten benodigde druk kan op 2 manieren worden verkregen:
(1) Met een zuiger- of membraanpomp. Deze is meestal dubbelwerkend en wordt vanaf de loopwielas aangedreven m.b.v. een krukas, een excentriek of een krukschijf. De tank is van hout of koper en heeft een inhoud van 400-600 1. De werkdruk bedraagt 2-5 ato. Dwars achter de machine ligt een spuitboom van 6-8 m. De capaciteit bedraagt ca ¾ - 1¼ ha h (/h betekent per uur).
(2) Met druklucht. Vóór op een dgl. paardespuit ligt een hoge-drukfles met 40 l inhoud, met tot 150 ato samengeperste lucht. Door een reduceerventiel wordt de benodigde werkdruk van 3 -5 ato verkregen in een koperen vloeistoftank van 400 l. Met één fles kan ca 5-6 ha worden bespoten. De hoge-drukfles is gemakkelijk verwisselbaar. Dit type wordt weinig meer gebruikt.
De motorspuiten. Hierbij wordt de pomp door een motor aangedreven. De aandrijving van de pomp door een motor kan zijn m.b.v.:
(1) een motor, tevens dienende voor de voortbeweging (zelfrijdende motorspuit);
(2) een hulpmotor, gemonteerd op een door een paard of trekker getrokken onderstel (motorspuit zoals nog veel wordt gebruikt in boomgaarden);
(3) een trekkermotor: in dit geval geschiedt de aandrijving van de pomp m.b.v. de aftakas van de trekker (trekkerspuit).
De trekkerspuiten zijn te verdelen in:
(1) Aanhangtrekkerspuiten, waarbij de spuit is gemonteerd op een eigen onderstel, veel toegepast in boomgaarden. Bij bespuiting van veldgewassen met dit type kan een spuitboom worden gebruikt met een max. lengte van 25 m. De capaciteit van een spuitboom van 10- 12 m is ca 12 ha h. De werkdruk van de voor bespuiting van veldgewassen gebruikte motorspuiten is lager (veelal 3-6 ato) dan die van motorspuiten voor boomgaarden (20-70ato).
(2) Aanbouwtrekkerspuiten), waarbij de spuit is gemonteerd op een trekker. Bij deze uitvoering heeft de spuitboom bij bespuiting van veldgewassen veelal een lengte van 10-12 m. Hierbij worden gewoonlijk 1 of 2 vloeistoftanks gebruikt, elk met een inhoud van 300-400 1. De capaciteit bedraagt ca 1-2 ha, h.
De snelspuiten (spuiten met ventilator). Dit zijn automatisch werkende motorspuiten, waarbij de in spuit- of neveldoppen verstoven vloeistof met een luchtstroom wordt meegevoerd. Ze zijn daartoe ingericht met een gebogen spuitboom of spuitraam, aangebracht tussen richtplaten, die dwars op de rijrichting staan. Hiertussen wordt een krachtige luchtstroom radiaal naar buiten geblazen, die de uit de spuitdoppen uittredende vloeistof ter weerszijden van de spuit naar de bomen voert. Er wordt een hoge-drukpomp van grote capaciteit (120 l) gebruikt voor het verwerken van de vloeistof. De werksnelheid bedraagt ca 1 ha h boomgaard.
De nevelspuiten maken een fijne nevel, die wordt verkregen m.b.v. een krachtige luchtstroom, die de uit een spuitdop tredende vloeistofdruppels ten dele of geheel versplintert en in nevel omzet. Meestal is de vloeistofdruk laag, maar soms wordt een hogere vloeistofdruk toegepast.
Met een naar alle kanten zwenkbare nevelkop wordt de uittredende nevel op de vruchtbomen gericht. De nevelkop wordt schuin naar achteren gericht, zodat er meestal voldoende ruimte tussen de bomenrijen is om te kunnen werken met een nevelspuit. I.v.m. de bij wind optredende drift wordt vaak s nachts geneveld, het z.g. nachtnevelen, waarbij een op de nevelkop bevestigde richtlamp met een gelijkmatige lichtbundel wordt gebruikt. Omdat de druppels zeer fijn zijn kan men deze ‘s nachts in de lichtbundel beter zien dan overdag. Onder de capaciteit van een nevelspuit kan worden verstaan: de oppervlakte die met de machine per uur kan worden bewerkt (0,6-1 ha), de boomhoogte, waarop de nevel zich nog goed afzet (5 -7 m hij grote nevelspuiten en bij thermiek 9 m en meer) of de oppervlakte, waarop de ziektebestrijding met één machine tijdig kan worden uitgevoerd.
De automatische nevelspuiten, waarbij de zwenkbare nevelkop is vervangen door een aantal vaste kleine nevelkoppen, die in een boog radiaal naast elkaar staan. Hiermede kan men 2 ha h boomgaard en zelfs meer benevelen. Dit gebeurt met éénmansbediening, nl. door de trekkerbestuurder.
De rugnevelspuiten. Het gebruik hiervan is de laatste 2 jaren zeer snel toegenomen. Hierbij wordt het toestel met motor en ventilator op de rug gedragen en soms ook nog het vloeistofvat. Er kan sneller worden gewerkt door vooraf de vloeistofvaten ter bestemder plaatse te leggen. Vaak zijn rugnevelspuiten tevens als poederverstuivers te gebruiken. Ze worden zowel bij veldgewassen (groenten, bloembollen : als bij boomkwekerijgewassen en niet te hoge fruitaanplantingen toegepast. De capaciteit bedraagt voor veldgewassen ca 0,4 0,5 ha en voor boomkwekerijgewassen ca 025-0,30 ha, h.
De flitspuit is een klein soort nevelspuit. Hij bestaat uit een reservoir van ca ½ l, waarin een dun buisje is geplaatst dat aan het uiteinde nauw toeloopt. Met een luchtpomp wordt een luchtstroom over dit buisje geblazen, waardoor een luchtverdunning ontstaat en de spuitvloeistof uit het buisje treedt. De vloeistof komt in de luchtstroom en wordt daardoor zeer fijn verdeeld.
Een dampdrukspuit (aerosolbom) bestaat uit een klein vat (inhoud 0,3 l), dat wordt gevuld met een vloeistof met een laag kookpunt, waarin het bestrijdingsmiddel is opgelost. Bij uittreding verdampt het mengsel als een zeer fijne nevel (druppelgrootte ca 30 micron). De aerosolbom wordt daarom alleen in kassen gebruikt. In 10 min. kan ca 1000 m2 kasoppervlak worden behandeld.
Spuiten kan ook met kleine vliegtuigen gebeuren. Er worden zowel helicopters als normale vliegtuigen gebruikt. De pomp kan worden aangedreven door de vliegtuigmotor of m.b.v. een kleine propeller, die door de reactiesnelheid van de lucht wordt aangedreven Veelal wordt m.b.v. een spuitboom gespoten. Met een spuitvliegtuig kunnen grote oppervlakten in korte tijd worden bespoten, terwijl er geen wielsporen en dus geen beschadigingen in veldgewassen komen. De vliegtuigen moeten van dichtbij gelegen plaatsen kunnen opstijgen. Daar met weinig vloeistof moet worden gewerkt, kunnen niet alle bestrijdingen worden uitgevoerd.
P. W. BAKKER ARKEMA/E. W. B. V. D. MuiJjzenberg
Lit.: J. OLDENKAMP en H. R. TEN CATE, De motor-en nevelspuit voor de boomgaard, Wageningen 1954; Ir J. CRUCQ, Nevelspuiten in de Landbouw, Boval Publicatie No 1, 1953.