Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 21-01-2021

Bestrijdingsmiddelen

betekenis & definitie

Formeel is als b. aan te merken elk middel, dat bestemd is voor bestrijding van een ziekte of plaag van plant of dier, of van onkruid ook al is dit middel niet van chem. aard. In het spraakgebruik wordt de term echter beperkt tot de chemische b.

Dit zijn bepaalde chem. verbindingen of meer samengestelde chem. praeparaten (stoffen of mengsels van stoffen). De b. kunnen bestemd zijn voor zeer uiteenlopende doeleinden en worden dan met allerlei speciale namen aangeduid: insecticiden (tegen insecten), acariciden (tegen mijten), oviciden (middelen tot het doden van eieren), fungiciden (schimmel-b.), bactericiden (tegen bacteriën), herbiciden (onkruid-b.), rodenticiden (middelen tegen knaagdieren), wildafweermiddelen e.d.

De objecten waarop ze gebruikt worden zijn: dieren, planten en levenloze voorwerpen. Men kent b.v. de veeluispoeders, plantenziekten-b., onkruid-b., conserveringsmiddelen voor hout, papier, textiel, leer e.d., middelen tegen insecten in woningen of in opgeslagen voorraden van allerlei producten enz.

De wijze waarop zij worden toegepast loopt sterk uiteen: verstuiven, verspuiten, vernevelen, injiceren, uitstrooien, uitleggen als vergiftigd lokaas, toepassing als rookmiddel of als giftig gas, als droogontsmettingsmiddel voor zaad, bollen e.d., als dompelmiddel (d.w.z. het te ontsmetten zaad wordt in de vloeistof gedompeld, waarin het b. is opgelost) enz. De samenstelling is zeer verschillend. De werking is veelal dodelijk, maar ook groeiremmend of afschrikkend (repellent). Men onderscheidt voorts nog tussen een beschermende werking (preventief) en een direct dodende werking (curatief). In het eerstgenoemde geval wordt het nog niet aangetaste object beschermd, in het tweede geval wordt een bestaande aantasting door het middel genezen, d.w.z. de parasiet uitgeroeid. Soms staat de ene eigenschap, soms de andere meer op de voorgrond, vaak ook komen beide gemengd voor.

Als apart type onderscheidt men nog de systemische (emphytische) middelen, die door de planten worden opgenomen, hetzij via de wortels of rechtstreeks na een bespuiting via de bladeren, en clie de plant voor korter of langer tijd giftig doen zijn voor de parasieten. Op dit gebied zijn er in de praktijk nog slechts systemische insecticiden en acariciden bekend, die vooral toegepast worden tegen zuigende parasieten (bladluizen, spintmijten e.d.). Op het gebied van de systemische fungiciden is nog weinig praktisch resultaat bereikt, maar het onderzoek is in volle gang.

B. bij vee kunnen dienen om ziekten te bestrijden of te doen genezen. Daartoe behoren in de eerste plaats alle geneesmiddelen, verder de sera (enkelvoud scrum) en entstoffen, zoals die bestaan tegen vele infectieziekten.Tenslotte geeft ook de veewet door zijn politionele maatregelen een serie middelen, die kunnen dienen om de verbreiding van besmettelijke ziekten tegen te gaan of besmetting te voorkomen.

Schematische indeling van de bestrijdingsmiddelen:

Deze indeling omvat de meest belangrijke groepen. Voor de toepassingen wordt verwezen naar de trefwoorden.

A. Fungiciden:
1. Caplan (N.-trichloormethyltetrahydrophthaalimide .
2. Chinonen: tetraparabenzochinon (chloranil); dichloornaphthochinon.
3. Chloornitrobenzeenverbindingen: tetraehloornitrobenzeen (TenB); pentachloornitrobenzeen (PGXB : trichloordinitrobenzeen (TCDNB); trichloortrinitrobenzeen (TCTNB).
4. Dinitrorhodaanbenzeen.
5. Dithiocarbamaten: dimethyldithiocarbamaat (Ferbam en Ziram : aethyleenbis-dithiocarbamaat (Xabam en Zirieb).
6. Formaline (formaldehyde).
7. Koperverbindingen: Bordeauxse pap; Bourgondische pap (Normaal pappoeder); koperoxychloride; koperoxyduul; kopercarbonaat; ‘colloidale koper’.
8. Klinkverbindingen: sublimaat; organische kwikverbindingen (type R-Hg-X; R = alkylgroep, X = zuurrest of andere groep).
9. Salicylanilide.
10. Tetramethylthiuramdisulfide (TMTD — Thiram).
11. Zwavelpreparalen: stuifzwavel; spuitzwavel; Virginische pap (Ca-monosulfide); polysulfiden (Californische pap en bariumpolysulfide).
B. Insecticiden (incl. acariciden, nematociden en oviciden :
1. Arsenicumverbindingen: calciumarsenaat; loodarsenaaL; Parijs groen (arseniet).
2. Azobenzeen.
3. Blauwzuur (HCH en cyaniden).
4. Dinitrocresol (DXC dinitro-orthocresol).
5. Fluoriden o.a. kiezelfluorbarium).
6. Fosforzuur Verbindingen (organische): E 605; EPN 300: Malathon; parathion; Pestox; Systox: Sulfo-TEP; TEP (tetra-aethylpyrofosfaat). ook HETP.
7. Gechloreerde koolwaterstoffen: Aldrin ; chloorcampheen (Toxapheen); Chloordaan; DDD; DDT: Dieldrin; HCII; Lindaan.
8. Insecticiden van plantaardige oorsprong: Anabasine; nicotine; Pyrethrum; Quassia; Ryania: rotenon (Cubé, Derris, Lonchocarpus); Sabadilla.
9. Minerale olie (vaak in combinatie met DXC, DDT c.d.).
10. Naphthaline: naphthaline-schubben; Caulinringen.
11. Paradichloorbenzeen (Globol).
12. PCPBS (parachloorphenylbenzeensulfonaat).
13. Pyridine.
14. Thiocyanaten.
15. Vluchtige grondontsmettingsmiddelen: aethyleendibromide (dibroomaethaan); chloorpicrine; DD; methylbromide (broommethaan); zwavelkoolstof.
16. Vluchtige middelen voor andere toepassingen {o.a. voorraadbescherming): aethyleendibromide (dibroomaethaan); aethyleendichloride; aethyleenoxyde; methallylchloride; methylbromide (broommethaan); tetrachlooraethaan.
17. Vruchtboomcarbolineum (vbc).
C. Herbiciden (onkruidbestrijdingsmiddelen):
1. Arsenicumverbindingen (arsenieten).
2. Dinitrobulylphenol (DNBP).
3. Dinitrocresol (DNC).
4. Groeistoffen 2, 4-D (dePA); MCPA; 2, 4, 5-T (TCPA).
5. Isopropylphenylcarbamaat (IPC).
6. Kaliumcyanaat.
7. Koolwaterstoffen.
8. Natriumchloraat.
9. Natriumisopropylxanthaat (NIX).
10. Oliën (al dan niet met bijmengsels).
11. TCA (nalriurntrichlooracetaat).
D. Middelen tegen gewervelde dieren:
1. Tegen ratten en/of muizen: ANTU (anaphthylthiourcum); arsenicumpreparaten; bacteriepreparaten; cumarinederivalen; fosfor; Scilla; strychnine; thallium : vergassingspatronen (zwavel); zinkfosfide.
2. Tegen mollen: strychnine, brucine e.d., al dan niet gemengd met thallium of arsenicum.
3. Tegen vogels: Anthrachinon.
4. Wildafweermiddelen (diversen).
E. Middel tegen slakken:

Metaldehyde

F. Uitvloeiers en hechtmiddelen: (diversen).
K. HARTSUIJKER.

Gevaren voor de mens. Alle b. zijn m.o.m. giftig voor de mens. Het feit. dat men hiermede niet altijd voldoende rekening houdt is de oorzaak van het telkenjare niet onbelangrijke aantal vergiftigingen. De opneming van het gif in het lichaam kan geschieden door inademing van de stoffen, via de huid (nicotine, parathion. D.N.C.!) en via de slokdarm. liet gebruik van alcohol kort vóór, tijdens of kort na het werken met b. versterkt de werking van verschillende vergiften. Teneinde het gevaar te beperken geeft het Landbouwveiligheidsbesluit voorschriften met betrekking tot de etikettering, de opslag en het toepassen van b.

Op de etiketten van de verpakking moet een waarschuwing voorkomen, welke aangeeft wat de belangrijkste gevaren van deze stof zijn. T.a.v. de zeer gevaarlijke middelen, waarvan kleine hoeveelheden reeds een vergiftiging met dodelijke afloop ten gevolge kunnen hebben, moet een z.g. doodskop op de etiketten worden afgebeeld. Behalve deze waarschuwing moet het werkzame bestanddeel worden aangegeven, tenzij hiervoor speciale ontheffing is verleend op grond van de Bestrijdingsmiddelenwet. De belangrijkste zeer giftige middelen zijn: dinitrocresol, parathion, HELP en TEPP, nicotine, chloorpicrine en zwavelkoolstof. Voorts bestrijdingsmiddelen, welke bariumchloride, kwik, arsenicum, thallium, strychnine of cyaanverbindingen (b.v. blauwzuur) bevatten.

Het bewaren van de b. dient te geschieden in afzonderlijke ruimten, waarin geen andere stoffen of b.v. levensmiddelen worden bewaard. De zeer giftige middelen moeten in een met een slot afgesloten ruimte worden bewaard. De kwikhoudende middelen verspreiden de gevaarlijke kwikdamp ook tijdens de bewaring.

Men doet verstandig deze middelen niet in opslag te houden, tenzij in zeer goed sluitende metalen bussen.

Het toepassen van b. moet i.h.a. als gevaarlijke arbeid worden beschouwd, tenzij men de voorgeschreven beschuttingsmiddelen gebruikt. Men dient er voor te zorgen, dat de b. niet worden ingeademd of met de huid in aanraking komen. De windrichting, de spuitrichting en de afstand van de spuiter tot de spuitdoppen zijn hierbij van belang. Het dragen van handschoenen van rubber of plastic is een vereiste. Het dragen van een goed masker is nodig als inademing van het b. (b.v. nevels) niet kan worden vermeden. Men dient te bedenken, dat verschillende b. oorspronkelijk als oorlogsgassen waren bedoeld. Met b. behandelde kassen moet men niet betreden alvorens de kas goed is gelucht.

Na het werken met b. dient men de huid grondig te reinigen en de door de stoffen verontreinigde kleding (vooral natte kleding) direct uit te trekken. Bij het ledigen van tanks dient men de oplossingen van b. op zodanige wijze af te voeren, dat geen gevaar ontstaat voor mensen, huisdieren, de visstand enz. Ledige verpakkingen dienen direct op 1 m diepte in de grond te worden begraven op ten minste 10 m afstand van putten of sloten, waaruit vee kan drinken. P. DE PUTTER.