Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Snoeien

betekenis & definitie

is het wegnemen van delen van een plant (meestal struiken en bomen) met het doel de vorm, groei of lichttoetreding te verbeteren of de ziektebestrijding te vergemakkelijken. In de bosb. ook om takvrij hout te verkrijgen (tot ca 8 in, bij douglas wel tot 12 m . Hiertoe moet de boom van jongsaf worden opgekroond.

Het verwijderen van dikke takken geeft te grote wonden. Bij larix, pijnboom e.d. neemt men vaak alleen de afgestorven takken weg.Tijdstip van de snoei. Bij boomgewassen wordt onderscheid gemaakt in winter- en zomersnoei. In de winter (maar niet bij zware vorst) wordt het overtollige 1- en meerjarige hout weggenomen, terwijl bij de zomersnoei die scheuten worden weggesnoeid die de lichttoetreding en een goede ziektebestrijding belemmeren; in de fruitt. ook van belang i.v.m. het op kleur komen van de vruchten. Wintersnoei moet plaatsvinden voor de knoppen gaan zwellen; zomersnoei in Juli en Aug. Bij steenvruchtigen heeft zomersnoei het voordeel dat in deze maanden geen infectie met loodglans optreedt. Bij wintersnoei heeft men het voordeel dat men (bij loofbomen een beter overzicht heeft van de kroon.

Na het snoeien dekke men (o.a. bij vruchtbomen, thee, koffie: de wonden af (teer, verf, flintkote, enz. i o.a. tegen infecties, inwateren en dientengevolge rotting.

Snoeigereedschap. Voor het afknippen van scheuten, twijgen en dunne takken wordt de snoeischaar gebruikt, bij kruisbessen e.d. de doornhegschaar (z. Schaar). Ook worden wel pneumatische scharen gebruikt (o.a. in Am.), die bij ruw snoeien tijdwinst leveren; ook kunnen er dikkere takken (tot 3 cm diameter) mee afgesnoeid worden. De kracht voor het snijden wordt geleverd door de luchtdruk van een compressor (5-8 at). De trekschaar, een schaar op een stok die d.m.v. een touw wordt dichtgetrokken, heeft als nadeel dat men er niet nauwkeurig mee kan werken. De snoeischaar maakt niet zulke gladde wonden als het snoeimes doch men werkt er sneller mee.

Het snoeimes wordt vooral gebruikt in de boomkwekerij en in de fruitteelt bij jonge bomen. Het gebogen lemmet maakt gladde wonden.

Als snoeizaag wordt nu meestal een gebogen, spits toelopende zaag gebruikt met een ca 35 cm lang blad en snoektanden. Vroeger werden ook wel gebruikt:

le. de bladzaag (te breed, veroorzaakt beschadigingen in gaffels e.d.);

2e. de tweezijdige snoeizaag (één zijde gewone, de andere zijde kromtanden; beschadigt met de rugzijde andere takken);
3e. de beugelzaag (in gaffels moet de beugel versteld worden);
4e. de smalle zaag met U-tanden (wordt zelden meer gebruikt, hoewel deze bij b.v. peer gladde wonden maakt). I.h.a. zijn de wonden van de snoeizaag minder glad dan die van het snoeimes.

De snoeibeitel bestaat uit een wigvormige beitel op een 2-8 m lange stok; de af te snoeien tak wordt hierbij van onderaf afgesneden; bij zwaardere takken wordt met een houten hamer tegen de onderkant van de steel geslagen. Behalve in de fruitteelt (Zeeland) wordt de snoeibeitel ook gebruikt b.v. bij het snoeien van laanbomen e.d.

De hegge-schaar wordt alleen gebruikt voor het s. van heggen, palmranden e.d. Speciale, door benzinemotoren, luchtdruk of electrisch aangedreven heggescharen hebben een messenbalk in verkleinde vorm. In de bosb. wordt ook de hiep wel gebruikt, door ervaren vaklieden. Deze werkt snel, maar onervarenen kunnen hiermee ernstige wonden veroorzaken. Bij hoge bomen gebruikt men ladders of klimsporen. Deze laatste werken het snelst, maar kunnen ernstige wonden veroorzaken.

G. HOUTZAGERS J. M. RITMENS/ E. W. B. v. n. MUYZENBERG.

< >