(1855-1915) was een Ned. bosbouwkundige, die zijn opleiding ontving aan de Forstliche Hochschule te Eberswalde. Van 18741888 was hij in Indië houtvester bij het Boswezen.
Met ziekteverlof in Ned. werd hij in 1890 als bosbouwkundige aan het rentambt Breda toegevoegd, waar hij tot 1899 werkzaam was. Met ingang van 1 Aug. van dat jaar werd hij benoemd tot docent aan de toenmalige Rijks Hoogere Land-, Tuin- en Boschbouwschool te Wageningen, welke functie hij tot zijn overlijden, op 60-jarige leeftijd, heeft vervuld.Het is zijn grote verdienste geweest dat hij als eerste Nederlander in sterke mate de aandacht heeft gevestigd op de biol. zijde van de houtteelt. Hij zag het bos als een levensgemeenschap en wees op de noodzakelijkheid van het ongeschonden behoud van het productievermogen van de bosbodem. Een ononderbroken beschutting van de bodem, zo mogelijk d.m.v. ongelijkjarige, gemengde opstanden werd daartoe door hem gepropageerd, terwijl hij waarschuwde tegen de gevaren, verbonden aan de in die periode algemeen gebruikelijke monocultures van de pijnboom.