is een ruim 2500 soorten omvattende fam. van bijna uitsluitend kruidachtige planten, die op slechts enkele uitzonderingen na tal van kleine bloempjes in enkelvoudige, vaker in samengestelde schermen dragen. Vóór de bloei zijn de vertegenwoordigers dezer fam. (Umbelliferae of Apiaceae) meestal te herkennen aan de holle, op de knopen verdikte stengels, die vaak voorzien zijn van oliegangen; aan de schedevormige bladsteelvoeten en aan de in talrijke slippen verdeelde bladschijven; als de bloempjes in hoofdjes staan (Hydrocotyle, Eryngium) of als de bladeren niet in slippen zijn verdeeld (enkelvoudig bij Eryngium, schildvormig bij Hydrocotyle), aan de 5-delige, losbladige bloem met een, vaak van aanhangsels voorzien, 2-hokkig, onderstandig vruchtbeginsel met oliegangen in de wand.
De over de gehele aarde verspreide s. komen vooral buiten de tropen voor, bijzonder talrijk op het N. halfrond, en wel op open terreinen, óf in droge en warme gebieden (Middell. Zeegebied), óf nabij en zelfs in het water in de gematigde luchtstreek. De aetherische oliën, die vaak in belangrijke hoeveelheden worden geproduceerd, zijn oorzaak, dat tal van soorten als keukenkruiden worden gewaardeerd (Anethum, Angelica, Anthriscus, Apium, Foeniculum, Levisticum, Petroselinum) of speciaal voor olie-winning worden verbouwd (Carum, Gonandnim). Enige genera bevatten giftige stoffen (b.v. Cicuta, de scheerling). Verdikte wortels komen nogal eens voor; van economische betekenis zijn die van Daucus en in mindere mate die van Pastinacum.
Voor de sierteelt hebben slechts enkele betekenis, o.a. Eryngium en Heracleum.