Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Schaap

betekenis & definitie

Het s. is één der oudste huisdieren. Het levert de mens: wol. vlees en melk, terwijl de schapenmest vele eeuwen, vooral voor de arme gronden, een niet te onderschatten bijproduct van de schapenhouderij is geweest.

De wilde s. zijn van nature echte bergdieren. Hun verbreidingsgebied strekt zich uit van Az. naar Z. Eur., Afr. en het N. van Amerika.Landras noemt men de schapenrassen, die direct afstammen van het Zwitserse turfschaap en dus in Eur. thuis behoren. In Ned. behoren hiertoe het Drentse-, het Kempense- en het Veluwse heideschaap. Deze rassen hadden vroeger grote betekenis. Zij leverden: smakelijk vlees met weinig vet, melk, wol en mest. Tegen het einde van de vorige eeuw is hun betekenis sterk achteruitgegaan doordat (1) de heidevelden door ontginning bijna geheel verdwenen en (2) de behoefte aan schapenmest sterk verminderde door het gebruik van kunstmest. Thans zijn zij vrijwel geheel verdwenen en vervangen door het Texelse schaap (z.o.).

Naar het doel, waarvoor de s. worden gehouden onderscheidt men: wolrassen, wol-vleesrassen, vlees-wolrassen en melkrassen. Van de wolrassen is het Merino-s. de belangrijkste vertegenwoordiger. Tot de vlees-wolrassen behoren de Eng. rassen, die naar een groot aantal andere landen zijn geëxporteerd: o.a. Ned. Zij worden onderverdeeldl in de langwollige witkoprassen en de kortwollige zwartkoprassen.

Oorspronkelijk kwamen in Ned. behalve de heides. de polder-s. voor. De heide-s. zijn geheel verdwenen, terwijl de polder-s. op Texel d.m.v. de Eng. vlees-wolrassen omgekruisd zijn tot het Texelse s. Het is dit ras, dat thans overal in Ned. wordt gefokt en gehouden. Alleen in Friesl. is het Friese melk-s. in een gering aantal exemplaren zuiver bewaard gebleven, terwijl in deze provincie ook nog enkele bedrijven worden aangetroffen, die het Lincoln-s. fokken.

De s. worden in Ned. het meest in de kustprovincies aangetroffen. Men beoefent er zowel de fokkerij als de vetweiderij. In de eerste plaats moet N.Holl. genoemd worden, met het om zijn schapen bekende eiland Texel. Daarna volgt Friesl., vervolgens Z. Holl., dan Gron. en Utr. en ten slotte Geld. In de overige gebieden van Ned. is de schapenhouderij van ondergeschikte betekenis.

De omstandigheden, waaronder de s. worden gehouden, lopen vrij sterk uiteen. Op Texel worden de dieren nog op speciale schapenbedrijven gehouden. In friesl., Gron., en Zeel. houdt men veel s. op het buiten de dijken gelegen land. Ook op de rundveebedrijven worden s. gehouden. De verhouding is zo, dat gemiddeld minder dan één fokooi per stuk melkvee wordt gehouden. Het weiden van s. werkt gunstig op de kwaliteit van de graszode, daar het land $ winters goed kort wordt afgeweid en het percentage onkruid in het grasland kleiner wordt.

In de streken met goed grasland zijn specifieke schapenweidebedrijven, waar gedurende de zomermaanden lammeren of oudere s. worden vetgeweid. De s. worden eenmaal per jaar, omstreeks Juni. geschoren.

Na de oorlog is de Ned. schapenstapel sterk ingekrornpen. De grootste vermindering vond plaats in de zandprovincies.

In alle provincies werkt een provinciaal schapenstamboek. De meeste zijn opgericht in de jaren 1922 tot 1928. Zij zijn alle verenigd in het Centraal Bureau voor de Schapenfokkerij in Ned. De totale wolproductie van de Ned. schapenstapel bedroeg in 1954 ca 800.000 kg. Hiervan werd door de Ned. wolfederatie ca 70 % ingenomen. De export van schapenvlees is zeer belangrijk.

In 1954 werd geëxporteerd 5.004.000 kg. De grootste afnemers waren Frankr. met 3.464.000 kg en België met 1.287.000 kg.

De export van levende s. is zeer wisselend. Zij bedroeg in 1953: 1669 en in 1954: 495 stuks. Geregelde afnemers van fok-s. zijn Frankr., dat een eigen Texels schapenstamboek bezit, en België. Tevens vond export plaats naar o.a. Polen, Indon., Denem., Griekenl., Spanje en Chili.

België heeft een inlands s., dat sinds eeuwen als landras wordt aangehouden en tot het melktype behoort. De troepschapen, die in de verschillende provinciën worden gefokt, behoren tot één der volgende rassen: Texel, Suffolk of New-Hampshire. Dit laatste wordt vooral in de prov. Luxemburg gefokt. Als troepschaap langs de baan lijkt het Suffolkschaap beter geschikt. Het Texelse s. wordt in België gezien als een goed vruchtbaar weideschaap met hoge wolproductie en goede vleeseigenschappen.

De fokkers van troepschapen hebben in elke prov. een prov. vereniging met afzonderlijk stamboek (z. Prov. Verbond van Fokkerssyndicaten). Volgens de telling van 15-5-56 waren er in België 167.000 schapen.

Het mannelijke s. heet ram, het vrouwelijke s. heet ooi. De ram kan voor het eerst op een leeftijd van ca 6 à 7 maanden voor het dekken gebruikt worden. Ramlammeren, vroeg in het voorjaar geboren, kunnen dus datzelfde jaar reeds als dekram dienst doen. Een ½ -jarige ram kan per seizoen ca 30 ooien dekken. Op Texel volgt men het systeem de ram niet bij de ooien te laten lopen, maar met de ram aan een louw tweemaal per dag naar de ooien toe te gaan. De ram kan dan meer ooien dekken en tevens heeft dit systeem het voordeel, dat men nauwkeurig van elke ooi de dekdatum weet en daardoor ook de geboortedatum van de lammeren.

De rammen geven als regel meer wol van iets geringere kwaliteit dan de ooien. Het gemiddelde gewicht van het vlies van stamboekrammen was in 1952 bij de drie grootste provinciale schapenstamboeken (N. Holl., Z. Holl. en Friesl.) 6,62 kg op 1 ½ -jarige- en 5,98 kg op oudere leeftijd.

Ramlammeren worden alleen dan in het jongveeregister ingeschreven als de vader en moeder aan bepaalde eisen voldoen (z. .Schapenstamboek). Rammen, die niet meer geschikt zijn voor de fokkerij, worden gecastreerd en vetgeweid.

Op de vruchtbare gronden gehouden worden de ooien reeds op I-jarige leeftijd gedekt. Op de zandgronden (o.a. Texel) is het de gewoonte de ooien op 1 ½ -jarige leeftijd te laten dekken. De dektijd begint ca 1 Oct. De draagtijd van de ooi is 144 tot 150 dagen. De Texelse ooi werpt 2, som; 1, zelden 3 of 4 lammeren.

Ooien, waarvan de lammeren op de leeftijd van 7 weken of iets ouder worden verkocht, worden voorn. op Texel nog enige tijd gemolken. Zij lopen in Ned. zomer en winter buiten en behoeven, behoudens in zeer strenge winters met veel sneeuw, niet bijgevoerd te worden. Tegen de lammertijd komen de ooien enkele dagen op stal. Ooien, niet

meer voor de fokkerij geschikt, worden vetgeweid en voor de slachtbank verkocht. H. VERSCHUIJL.