Van paard en rund moet de r. recht en bijna horizontaal zijn, bij het varken iets opgebogen. Als de r. naar beneden is gebogen zegt men, dat het paard een zadelrug heeft.
Is de doorbuiging slechts gering dan gebruikt men uitdrukkingen als; het paard heeft weinig rug, heeft geen rug, is een beetje week in de rug, weke rug. Wanneer de r. naar boven is gebogen dan spreekt men van opgebogen rug of een karperrug: vaak bepaalt deze kromming zich tot de lendenen.Een dubbele of gespleten rug ontstaat als de doornvormige uitsteeksels der wervels weinig ontwikkeld zijn, waardoor bij normaal ontwikkelde spieren een overlangse groeve in de r. optreedt. Eenzelfde afwijking zien wij, wanneer bij normaal ontwikkelde doornvormige uitsteeksels de rug-lendenspieren bijzonder zwaar zijn.
Zijn de doornvormige uitsteeksels bij overigens normale bespiering sterk ontwikkeld, dan ontstaat de scherpe of ezelsrug (z. Exterieur).