Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Varken

betekenis & definitie

Dierkundig behoort het v. tot de hoefdieren en wel tot de veelhoevigen. Het is van de grote huisdieren het enige, dat niet tot de planteneters behoort.

Het v. is nl. een alleseter of omnivoor, waarmee met de voeding rekening moet worden gehouden. Niet alleen is het varken door de bouw van zijn gebit en de inrichting van het maag-darmkanaal niet in staat veel ruwvezel-rijk voer op te nemen en te verwerken, maar bovendien mogen dierlijke eiwitten in het rantsoen niet ontbreken. Andere verschillen zijn dat de varkens een veel grotere vruchtbaarheid vertonen (tot 15 en meer biggen per worp), een betrekkelijk korte draagtijd hebben (17 weken) en tot op zekere hoogte het nestinstinct nog hebben bewaard. Herkomst. De tamme varkensrassen in Eur. stammen voorn. van 2 wildvormen af nl., het Eur. wilde varken (Sus scrofa ferus}, waarvan de beren ever worden genoemd en het Az. wilde varken (Sus vittatus). De meeste belangrijke rassen hebben bloed van beide wildvormen, slechts enkele zijn als een zuivere afstammeling van een van beide te beschouwen. Deze vermenging van Eur. en Az. bloed is in Eng. tot stand gekomen. Daar fokte men tot omstreeks 1800, evenals in de rest van Eur., met zuivere afstammelingen van het Eur. wilde varken, dat hoogstens door doelbewuste selectie binnen het ras enigszins was verbeterd. Het

was een tamelijk Iaatrijp en langzaam groeiend, maar zeer vruchtbaar varken. In het begin van de vorige eeuw zijn het in Eng. vooral de gebr. COLLINGS geweest, die het verbeterde landras, de z.g. improved Leicester pig, gingen kruisen met varkens van de vittatus-groep. Dit deze kruisingen resulteerde het Small white of Klein Yorkshire v. dat een zeer grote vroegrijpheid vertoonde en in korte tijd veel spek kon produceren, maar de vruchtbaarheid was te gering; ze wierp dus te kleine tomen en stelde verder te hoge eisen aan de voeding. Dit ras heeft zich dan ook niet kunnen handhaven. TULEY heeft dit ras teruggekruist met landvarkens en verkreeg zo het Large White of Groot Yorkshire v.

Het is vooral dit ras geweest dat in andere landen grote opgang heeft gemaakt en in bijna alle landen ter wereld thans zuiver wordt gefokt, al is het type door doelbewuste teeltkeus hier en daar wel enigszins verschillend geworden. Het heeft ook, vooral in Eur. in belangrijke mate bijgedragen tot verbetering van verschillende inheemse rassen. Dit geldt m.n. voor Duitsl. en Denemarken, waar resp. het Veredeld Duitse en het Veredeld Deense landvarken ontstonden. De voornaamste eigenschappen van het Groot Yorkshire varken zijn: goede vruchtbaarheid, goede vroegrijpheid, soberheid en een gunstige tot zeer gunstige vlees-vetverhouding. Naast het Klein en het Groot Yorkshire is in Eng. nog een derde ras ontstaan door de invoering van het Az. varken, het Middle White of Midden Yorkshire v.. dat vrij zeker moet worden beschouwd als een kruisingsproduct van Groot en Klein Yorkshire en, wat zijn eigenschappen betreft, daar tussen in staat. Het is meer vroegrijp en in verband daarmee ook spekkiger dan het Groot Yorkshire. Gezien de afname van de vraag naar dierlijke vetten neemt de betekenis van clit ras, evenals dat van tal van andere spekrassen, geleidelijk af en komen de vleziger rassen meer op de voorgrond.

Rassen. Men deelt de v.-rassen vaak in naar het gebruiksdoel en spreekt dan vaak van vleesvarkens en spekvarkens. Daarnaast worden nog slagersvarkens

onderscheiden, die wat de fokrichting betreft m.o.m. tussen deze beide in staan. Daar de echte spekvarkens in de meer ontwikkelde landen tegenwoordig vrijwel verdwenen zijn, is de meest gebruikelijke indeling tegenwoordig die in vlees- en slagersvarkens geworden. De eerste dienen dan voorn. voor de productie van bacon en vleeswaren, ofschoon ze bij doormesten tot iets hoger gewicht ook als slagersvarken kunnen worden verkocht. de echte slagersvarkens zijn voor de baconproductie minder geschikt omdat ze, als ze op bacongewicht worden geslacht, in verhouding tot de vleeshoeveelheid reeds te veel spek hebben aangezet. Tot de meest belangrijke vlees- of baconrassen kan men rekenen het Veredeld Deens landvarken, het Ned. landvarken, het Zweedse landvarken en het Eng. Groot Yorkshire, zoals dat o.a. in Gr. Britt., Canada, Nw Zeel. en de Ver.

St. wordt gefokt. De meeste andere cultuurrassen moeten dan tot de slagersvarkens worden gerekend. De belangrijkste hiervan zijn in Gr. Britt. het Midden Yorkshire, de Berkshire, het Large Black, Essex en Wessex en de Tamworth; in Duitsl. het Veredeld Duits landvarken, het Duitse edelzwijn (een zuivere afstammeling van het Groot Yorkshire maar meer in de spekrichting geselecteerd), het Vlaamse landvarken en het Ned. Groot Yorkshire varken; in Ver. St. van Am. o.a. de Poland China, de Duroc Jersey en de Chester White.

Ned. rassen,

a. Het Ned. Landvarken (NL) is een veredeld ras, dat ontstaan is door kruising van het reeds eerder ingevoerde Veredeld Duits Landvarken (VDL) met tussen 1930 en 1946 ingevoerde Veredeld Deense Landvarkens. Deze kruising is uitgevoerd om de hier aanwezige VDL beter geschikt te maken voor de baconproductie. Het NL vertoont in het ideale type naast een goede ontwikkeling grote lengte en een goede constitutie. De bouw is gesloten en het beenwerk krachtig. De verhoudingen tussen voor-, midden- en achterband wijzen op een goed slachttype. De kop is lang met iets ingedeukte profiellijn, de kaken zijn breed en droog, de oren goed ontwikkeld en hangend, de hals lang en droog, de schouders goed aangesloten, de borst matig diep, goed breed, rug en lendenen recht of iets opgebogen en vooral lang, goed breed en gespierd. De onderlijn van de buik moet recht zijn met ten minste 12 regelmatig geplaatste spenen, de flanken goed gesloten, het kruis breed, lang en recht tot iets hellend, met gevulde platen, de staart hoog ingeplant, de hammen lang en breed, goed gevuld zowel aan de binnen- als aan de buitenkant, het beenwerk droog en niet grof, maar goed gesteld, de huid goed aanliggend, niet

grof, zonder pigment, met regelmatige, dichte, witte beharing.

Het wordt gehouden in de provincies Friesl., Gron, Drente, Ov., Geld., N.Brab., Limb, en Zeel.

b.het Ned. Groot Yorkshire varken is ontstaan door uit Duitsl. en later ook uit Tsjecho-Slowakije ingevoerde Duitse edelzwijnen. Liet Ned. Groot Yorkshire is een vrij lang, vlezig varken met brede goedgespierde rug en lendenen en goed geronde

ribben. De schouders zijn droog en goed aangesloten, het kruis is breed en lang, iets hellend, de hammen zijn zwaar en breed, het beenwerk goed geplaatst, droog en sterk met goede gewrichten, niet te grof. de kop is vrij lang met breed voorhoofd, brede snuit en vrij sterk ingedeukte profiellijn, de oren staan overeind. de hals en kaken moeten goed droog zijn, maar zijn iets kwabbiger dan bij het Ned. landv., de hals is niet helemaal zo lang en slank. Het wordt gehouden in N. en Z. Holl., Utr. en plaatselijk in Geld. en N.Brab.

Belgische rassen,

a. Het Vlaamse of inlandse varken, een spekvarken wat het type betreft, gaat in betekenis achteruit, doordat geen beren van dit ras meer voor de openbare dekdienst mogen worden goedgekeurd. Het wordt geleidelijk vervangen door
b. het veredeld landvarken (VL), dat kan worden beschouwd als een in België gefokt Veredeld Duits landvarken, hoewel aanvankelijk ook met het Vlaamse varken werd gekruist (verdringingskruising). Behalve uit Duitsl. zijn ook VDL fokdieren uit Ned. ingevoerd. Sinds 1950 vindt geregeld import plaats van NL dieren uit Ov., Drente en Geld., waarbij aan varkens met Deens bloed de voorkeur wordt gegeven. De laatste jaren spreekt men dan ook niet meer van VDL maar van VL. Bij de selectie worden dezelfde punten in het oog gehouden als in Ned. bij het NL., behalve dat men aan een iets gespreider en breder voorhand de voorkeur geeft. Het VL komt evenals vroeger het Vlaamse varken vooral in de Vlaamse provincies voor.
c. Het Belgisch Groot Yorkshire varken is een baconvarken (in tegenstelling tot het Ned. Groot Yorkshire) waarbij volgens Engelse normen wordt geselecteerd. Fokmateriaal komt dan bij bloedverversing uit Eng. Het komt voorn. voor in Antwerpen, Z.Limb. en Luik.
d. Het Piétrain varken is het enige zwartbonte varkensras in België met halfopstaande oren en van enigszins ongewoon type: kort gedrongen met zware schouder doch zonder diepe borst, korte rug en zware hammen en gunstige vlees-vetverhouding. Door de iets trage groei vraagt het mesten tot slachtgewicht wat veel voer; het komt vooral voor in Haspengouw.

De varkensfokkerij. (Ned.) De doelbewuste verbetering van de varkensstapel d.m.v. selectie is in handen van de stamboekfokkers. Het doel is de kwaliteit van de varkens te verbeteren, waardoor dan een betere slachtkwaliteit moet worden verkregen. Deze stamboekfokkers zijn in Ned. georganiseerd in prov. varkensstamboeken. De selectiemesterijen vormen naast een stamboekregistratie, daarbij een zeer belangrijk hulpmiddel. De prov. varkensstamboeken zijn verenigd in het Centraal Bureau voor de Varkensfokkerij en oefenen de dagelijkse controle uit op de gang van zaken in de selectiemesterij van de provincie waarin ze werkzaam zijn. Alleen stamboekfokkers kunnen daarheen hun biggen sturen en het zijn ook de fokkers, die door een geregelde afzet van mannelijke en vrouwelijk fokmateriaal de varkensstapel als geheel doen verbeteren. (Alleen in het stamboek ingeschreven beren mogen voor dekking worden gebruikt.) Een belangrijke stimulans daarbij is dat de baconvarkens en de {lichtere tot 85 kg) vleeswarenvarkens naar kwaliteit worden uitbetaald. De slachtvarkens worden daartoe geclassificeerd in 4 klassen,

terwijl het prijsverschil per kg geslacht gewicht tussen de hoogste en de laagste klasse 12 cent bedraagt (z. Baconclassificatie). In de le prijsklasse komen de varkens die als IA zijn geclassificeerd, in de 2e prijsklasse de IB en IIA varkens, in de 3e prijsklasse de IC, IIB en UIA varkens en in de 4c prijsklasse IIC, IIIB en IIIC varkens. Belangrijke organisaties voor verbetering van de varkensfokkerij zijn verder nog de varkensfokverenigingen, die bij elkaar in de buurt wonende varkensfokkers verenigen. Deze exploiteren vaak gezamenlijk een of meer beren en organiseren jaarlijks een varkensfokdag. Ook de afzet van overtollig fokmateriaal van de leden wordt door deze verenigingen vaak bevorderd of eventueel verzorgd.

In België is de varkensverbetering als volgt georganiseerd :

1. De Nationale Mij: Het Belgisch Groot Yorkshire varken, welke alle G.Y.-fokkers groepeert.
2. De Nat. Mij vanjhet Belgisch varken Piétrain, welke alle P.-fokkersgroepecrt die lid zijn van een provinciale of interprovinciale onderafdeling.
3. Het Nationaal Verbond van de Varkenskweeksyndicaten, hetwelk de werking coördineert van de Provinciale Verbonden welke zich met de VL stamboekwerking bezighouden.

Naast hun specifieke werking ten bate van het VL ras verzorgen deze Provinciale Verbonden ook de algemene werking voor varkens verbetering in hun provincie o.m. door inrichten van prijskampen welke ook voor fokkers van de andere rassen openstaan.

Als toporganisatie is er de Landsbond van de Varkensfokkers waarin vertegenwoordigers van de 3 voornoemde organisaties zetelen en welke zich vooral bezighoudt met de econ. problemen en met de organisatie van Nationale Slacht- en Fokvarkensprijskampen. Op dit ogenblik werken er 4 selectiemesterijen in België onder leiding van één of meer provinciale verbonden.

In België bestaan ook 3 verenigingen voor afzet van slachtvarkens naar kwaliteit, waarbij van iets andere standpunten wordt uitgegaan dan in Ned. De varkens worden in 9 tot 11 kwaliteitsklassen gerangschikt, met prijsverschillen gaande tot ca 8 frs op voet.

Varkenshouderij. (Ned.) Deze is in Ned. van zeer grote betekenis. De varkenshouders niet-fokkers beperken zich er meestal toe om biggen voor de mesterij te fokken, die al of niet door hen zelf worden afgemest, een enkele keer kopen zij pasgespeende biggen aan om deze af te mesten.

De productie aan varkensvlees is groter dan de binnenlandse consumptie zodat in concurrentie met andere landen een gedeelte op de buitenlandse markt moet worden afgezet. Speciaal ten gevolge van de verhoging van de levensstandaard is de vraag naar varkensvlees sterk gestegen en die naar spek en vet verminderd. De varkenshouderij is in Ned. vooral van betekenis op de gemengde bedrijven en in sommige weidestreken (Utr. en Z.Holl.). In de zuivere akkerbouwgebieden betekent de varkenshouderij daarentegen weinig. de ontwikkeling van de varkenshouderij in Ned. vond gedurende de 20e eeuw plaats in 3 etappes:

a. Tot 1926 ging het overschot aan varkensvlees voorn. naar Eng. in de vorm van z.g. Londense biggen (levend gewicht 50-60 kg).
b. Van 1926 tot 1940 heeft zich de baconindustrie

ontwikkeld door de afkondiging van het invoerverbod van vers varkensvlees in Eng. (1926) i.v.m. de mogelijke besmettingskans met mond- en klauwzeer.

c. Na 1945 is de vleeswarenexport tot ontwikkeling gekomen, zó zelfs dat deze de baconexport momenteel in betekenis overtreft.

In 1953 werden ca 3 millioen varkens geslacht, die in totaal 284 millioen kg vlees en spek leverden. Dit werd voor ca ⅔ op de binnenlandse markt geplaatst, terwijl ca 85 millioen kg werd geëxporteerd, 424 millioen kg als vleeswaren, 31 ½ millioen kg als bacon en 11 millioen kg als vers vlees en spek. De varkenshouderij is zeer conjunctuur-gevoelig en gaat dikwijls gepaard met snelle uitbreiding en inkrimping. de laatste jaren wordt in Ned. gestreefd naar een grotere stabiliteit. Men tracht dit o.a. te bereiken rn.b.v. steekproeven, waarbij men het totale aantal dekkingen schat om zodoende een schatting te kunnen maken van het aantal slachtvarkens, dat in een bepaalde periode zal worden aangeboden. Ook door het vaststellen van de prijs voor baconvarkens wordt invloed uitgeoefend om desgewenst de opfok iets uit te breiden of in te krimpen.

Uit het voorgaande valt af te leiden dat men in Ned. slechts weinig zuivere mesterijen aantreft. Het afmesten van varkens is meer een onderdeel van het boerenbedrijf als geheel en wel voorn. in de zandstreken, waar op de bedrijven zelf de meeste voedermiddelen voor de varkens worden verbouwd (granen en hakvruchten). Dat ook op de weidebedrijven nog vrij veel varkens voorkomen vindt zijn oorzaak in het feit dat de zuivelbereiding afvalproducten levert, die voor varkensvoeding zeer goed dienst kunnen doen (wel op de zelfkazende bedrijven).

Het afleveringsgewicht is voor een groot deel afhankelijk van de bestemming die het geslachte varken zal krijgen en bedraagt voor baconvarkens tot 110 kg en voor slagers varkens tot omstreeks 125 kg levend gewicht.

(België) De productie aan varkensvlees is in België sinds 1930 vooral afgestemd geweest op het binnenlands verbruik. Vooral na 1948 werd in sommige jaren toch vrij veel aan export gedaan, die voor bepaalde jaren tot 10% van de totale productie bedroeg.

De varkens worden in België soms gemest tot 90 kg (Pictrains), doch meestal tot 110 (bij verkoop volgens kwaliteit) en meer. Op de markten voor vette varkens, waar ca 15% van de slachtrijpe dieren verhandeld worden (jaren 1950-55), lag het gemiddelde gewicht haast overal nabij 120 kg. De Belg. varkensvleesproduetie schommelde in de jaren 1950-55 tussen 171 en 185 duizend t (2 tot 2,5 mill. slachtvarkens) en het exportsaldo beliep 7.207 t (1952) tot 14.249 t (1951). Een exportsaldo was in die periode vast te stellen voor de diverse vormen van varkensvlees, doch bestond soms vooral uit geslachte varkens (8.007 t in 1951), soms vooral uit vers spek (6.668 t in 1955).

De varkensvleesmarkt is in België gekenmerkt door opvallend grote prijsverschillen tussen de onderdelen. Voor de periode 1950-56 waren rugen lendenstuk en hammen steeds veruit het duurste; de schouders bekwamen meestal een prijs per kg gelijk aan deze van het geslachte varken in zijn geheel per kg. Alle overige stukken waren in feite steeds verlieslatend.

Varkensziekten. De meest voorkomende varkensziekten zijn varkenspest, vlekziekte, borstziekte en biggengriep. De pest valt in Ned. onder de bepalingen der Veewet en is dank zij een enkele jaren geleden ontwikkelde entmethode beter te bestrijden dan vroeger (z. ook Virusziekten). De vlekziekte is doeltreffend te bestrijden door een jaarlijkse actieve immunisatie. Borstziekte, gepaard gaand met frequente ademhaling en hoesten, geneest vaak wel weer, ofschoon ook sterfte op kan treden, maar de in leven blijvende varkens groeien naderhand meestal slecht (wat trouwens na pest ook opvallend het geval kan zijn). De biggengriep wordt de laatste jaren vrij vaak waargenomen.

Het is een virusziekte die door oudere varkens (de zeug) op de biggen wordt overgebracht. Een afdoende scheiding (isolatie) van fokzeugen met biggen en jonge varkens van de oudere mestvarkens is het beste voorbehoedmiddel. Geneesk. behandelingen geven meestal slechts weinig resultaat.

Huisvesting, z. Stal.

TH. DE GROOT / Y. KROES P. C. LABOUCHERE. / A. G. DUMON.