Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Protoplasma

betekenis & definitie

Dit woord werd voor de inhoud van plantaardige cellen in 1846 door VON MOHL ingevoerd. De celkern was toen reeds bekend (R.

BROUN in 1831). De rest van het p. wordt tegenwoordig als cytoplasma aangeduid. Het p. wordt algemeen als drager van het leven van de cel gezien; de totale levende inhoud van een enkele cel noemt men de protoplast (HANSTEIN, 1880). Nog afgezien van het optreden van vloeistofhoudende vacuolen e.d. is reeds vroeg de inhomogeniteit van het p. opgevallen: er werden korreltjes in waargenomen, naast beter herkenbare bestanddelen, zoals chloroplasten e.d. Geleidelijk is gebleken, dat het p. een structuur bezit, waarin de verschillende bestanddelen zodanig verbonden zijn, dat zich de levensprocessen kunnen afspelen. (Voor de bouw en betekenis van de celkern z.a. en onder Kerndeling.) In het cytoplasma heeft men in latere jaren naast de reeds langer bekende chloroplasten, chromoplasten en leucoplasten kleinere eenheden ontdekt(microsomen, mitochondriën) waaraan belangrijke enzymreacties blijken te zijn gebonden, vooral oxydo-reductiereacties en fosforyleringen. De electronenmicroscopie heeft veel over de structuur van deze kleine structurele eenheden bekend doen worden; ze zijn veelal lamellair opgebouwd.

Mitochondriën doen zich meestal voor als korreltjes of staafjes (afmetingen 0,5 2 𝜇) en zijn door ultracentrifugatie uit suspensies van fijngewreven weefsels af te zonderen. Ze bevatten ca 60% eiwitten, 30 % lipoiden en kleine hoeveelheden nucleïnezuren, cytochromen etc. Door ultrageluidsgolven zijn de mitochondria te breken; er komt dan veel oplosbaar eiwit vrij, maar veel van de enzym-activteit blijft aan een onoplosbare alsnog afcentrifugeerbare component gebonden. Reversibele verstoring van de mitochondriënstructuur is mogelijk en kan gepaard gaan met reversibele storingen in de celstofwisseling. Mitochondria komen soms extra veel voor in cellen met een zeer intensieve stofwisseling. De ultracentrifuge en de verschillende methoden voor het homogeniseren van weefsels en kleine organismen doen de kennis van deze bestanddelen snel vooruitgaan, terwijl de cytochemie hun samenstelling onderzoekt en de enzymologie de zich in de homogenaten (die dus nog deze kleine gestructureerde eenheden bevatten) afspelende biochemische processen analyseert.

Voor uitvoeriger gegevens over dit hoogst belangrijke onderwerp, zie de leerboeken over cytologie (celleer) en verder de monografie van A. FREYWYSSLING, Submicroscopic morphology of protoplasm and its derivatives, Amsterdam 1948, alsmede meer recente overzichtsartikelen, b.v. H. HOLTER, Localization of enzymes in cytoplasm, Adv. in Enzymol. 13 (1952).