(myces = schimmel, rhiza = wortel) is een symbiose tussen schimmels en de wortels van hogere planten. Dringt de schimmel de wortels binnen en nestelt zij zich daarbij diep in de weefsels, dan spreekt men van endotrophe m.; omgeeft daarentegen het mycelium van de schimmel de wortel met een mantel en dringt het daarbij alleen in de buitenste cellagen door, dan spreekt men van ectotrophe m.
De eerste komt o.a. voor bij orchideeën, de laatste bij bomen. Hogere paddenstoelen (boleten, melkzwammen, amanieten, Russulas e.a.) zijn in het laatste geval de symbiose vormers. Het is een bekend verschijnsel, dat sommige paddenstoelen uitsluitend onder bepaalde boomsoorten worden aangetroffen. Zo komt Boletus elegans SCHUM. et FR. alleen onder Larix voor. Deze boleet vormt alleen met de larixwortel een m. De boom ontleent aan de schimmel verschillende stikstof- en fosforhoudende voedingsstoffen, die de schimmel blijkbaar gemakkelijker uit de grond kan oplossen.
Anderzijds betrekt de schimmel suikers en vitamine B aan de boom. Het nut van de schimmel op de boomgroei is vooral duidelijk, wanneer men bos aanlegt op plaatsen, waar voorheen nog nooit bos heeft gestaan. Men heeft o.a. in Am. bij de bebossing van prairiegronden en in TIdon. Bij de beplanting van berghellingen in O.Java met Pinus veel resultaat gehad met het enten van de grond met schimmelcultures of door tussenbeplanting met jonge boompjes, die in bosgrond zijn opgekweekt. In het laatste geval ontwikkelen de zaailingen rondom deze z.g. moederboompjes zich veel voorspoediger.