Plantengesl. der Gramineae met slechts 1 soort, die ook in ons land voorkomt, M.coerulea MOENCH, pijpestrotje. Het is een vormenrijk pluimgras, dat gaarne uitgroeit tot de forse pollen, welke men kent van lage heidevelden en vochtige, arme bossen en venen.
Op vele blauwgraslanden is het de dominerende soort, maar ze groeit dan vaak meer gelijkmatig. Ze is gebonden aan een grote bodemarmoede en verdwijnt zeer snel, wanneer de graslanden bemest worden.
De stengel draagt slechts onderaan knopen (Ned. naam!); alle spruiten, die de plant in de zomer vormt, dragen bloeiwijzen en tegen de winter sterven de bovengrondse delen af. Ze overwintert onder de oppervlakte (geophyt) om laat in het voorjaar weer te verschijnen. Bloeitijd Juli-Augustus.