Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 17-11-2021

Mais

betekenis & definitie

Zea mays L., is een belangrijk graangewas; het zaad dient voor menselijk voedsel, voor veevoer en als industriegrondstof; de gehele plant (snij-m.) wordt in Ned. in de deegrijpe toestand van het zaad veel geënsileerd en eveneens als veevoer gebruikt; ook het verse stro wordt wel vervoederd. De plant stamt uit Am., een wilde vorm is (nog) niet gevonden.

De plant heeft zich verbreid tot in de tropen en tot die delen van de gematigde luchtstreken, waar de groeiperiode warm genoeg is en lang genoeg duurt.Teelt. In Ned. heeft m. vooral als graangewas een zekere betekenis gekregen, overwegend in het Z.O., waar 5 a 6000 ha verbouwd worden. Daarnaast neemt de belangstelling voor snij-m. thans toe o.a. als gevolg van de verbeterde mogelijkheden tot mechanisatie van de oogst en de ensilage. De oorspronkelijk gebruikte, uit Duitse ronde-maisrassen geselecteerde, vrij bestoven rassen werden na 1946 gaandeweg verdrongen door hybridcrassen, eerst van Am. oorsprong, in 1954 reeds voor 75% van het areaal van Ned. kwekers. Het best voldoen in Ned. de kruisingsproducten van ronde en platte m., die de vroege rijping en goede voorjaarsontwikkeling aan de eerste en stevigheid en resistentie tegen ziekten aan de laatste ontlenen. In de rassenlijst zijn de rassen in vier rijpingsgroepen, van vroeg tot laat, ingedeeld.

Een goed aangedrukt, onkruidvrij zaaibed is nodig.

Grondsoort en bemesting. De meeste grondsoorten zijn geschikt, mits zij in het voorjaar niet lang koud en nat blijven. Als zuurgraad is die van goede zandgronden (ten minste pH 5,25-5,50) voldoende. Belangrijk is een goede voorziening met magnesium en gemakkelijk opneembaar fosfaat. De stikstofvoorziening moet tenminste 20 kg/ha N (voor snij-m. 60 kg) meer zijn dan voor andere granen. Organische mest is zeer gunstig voor mais.

Zaaien en onkruidbestrijding. M. wordt zowel op rijen gezaaid als gedibbeld. I.v.m. het ontbreken van een goede uitstoeling is het juiste plantgetal een belangrijke opbrengstbepalende factor. Daarom worden hoge eisen aan kwaliteit en ontsmetting van het zaaizaad gesteld, zodat uitdunnen van anders wellicht te dicht gezaaide m. kan worden voorkomen. Zeer geschikt hiervoor is de Am. maiszaaimachine, die de korrels afzonderlijk in de grond brengt (of in vierkantsverband dibbelt) en

tevens een rijenbemesting met superfosfaat (gunstig voor de beginontwikkeling) kan geven. In Ned. wordt m. voorn. met nokkenradzaaimachines of met de z.g. dibbelslok gezaaid. Rijafstanden van 67-100 cm bij 6- 7 planten per m2 zijn voor de meeste rassen geschikt. Voor de vroege, minder fors groeiende rassen kieze men geen grotere rijafstand dan 75 cm en een plantgetal van 8-10 planten per m2. De vereiste zaaizaadhoeveelheden lopen aldus van 25-50 kg/ha uiteen. Voor snij-m. wordt een forse groeier gekozen, die een stand van 14 15 planten per m2 (40-50 kg/ha zaaizaad, rijafstand 50-75 cm) mag hebben om voldoende massa te oogsten. De beste zaaitijd is van 20 Apr.1 Mei.

De onkruidbestrijding geschiedt zoveel mogelijk mechanisch: eggen en machinaal schoffelen. Ook chemische onkruidbestrijding met kleurstoffen en/ of groeistoffen is uitstekend mogelijk.

Oogsten, drogen, ensileren, opbrengsten. Eind Sept. tot half Oct. eindigt de rijping. De korrel bevat dan nog 35-40% vocht, de kolfspil 55-60%.

De oogst, die bij goed staande gewassen soms tot eind Nov. wordt uitgesteld, kan met de hand zowel als machinaal geschieden. Voor het drogen in de kolf, dus vóór het dorsen, is het nodig dat de vliezen van de kolven worden verwijderd. Bij de Am. handplukmethode trekt een aan de rechterhand bevestigd haakje de vliezen open. Met enkele gecombineerde grepen van beide handen wordt de naakte kolf dan zeer snel geplukt en op een meerijdende wagen of in een mand geworpen.

De plukmachine, die alleen voor een groot aantal percelen van elk tenminste één ha rendabel te maken is, wordt door een trekker bewogen en aangedreven. De planten worden tussen twee geprofileerde rollen gemangeld. Deze knijpen de kolven eraf, welke door transportkettingen op een meegetrokken wagen gebracht worden. Meestal passeren de kolven tijdens dit transport een ontvliezer, waarop de vliezen door draaiende rollen worden gegrepen en verwijderd.

De goedkoopste droog- en bewaarmethode biedt de maisdroogren, bestaande uit een geraamte van palen, gedekt door een eenzijdig hellend dakje, en van binnen bekleed met draadvlechtwerk. De traliebodem ligt ca 60 cm boven de grond. Belangrijk is dat de breedte niet meer dan 60 cm bedraagt, zodat de wind de kolven goed kan drogen. Voor zaaizaad bestemde kolven worden zorgvuldig in droogkamers door een sterke luchtstroom van ca 40 0C. gedroogd.

Voor voergraan bestemde m. wordt wel direct na het plukken gedorst, waarvoor de kolven veelal niet ontvliesd worden om het breken van de korrels te beperken. De m. moet dan binnen 24 uur in een graandroger worden gedroogd.

Snij-m. wordt machinaal gemaaid, waarna de bossen door een inkuilmachine kort gesneden en gekneusd en in de kuil of silo geblazen worden. Een technisch ideale methode biedt de rijdende veldhakselmachine, die de snij-m. in één gang maait, hakselt en op een meerijdende wagen blaast. Deze machine is echter alleen op grote percelen bruikbaar. Geënsileerde snij-m. is een uitstekend, smakelijk, gemakkelijk, zonder conserveringsmiddelen bewaarbaar voer.

M. is zeer productief: de gemiddelde graanopbrengst is ca 4000 kg ha; 5 à 6000 kg ha komt, ook op zandgronden, herhaaldelijk voor. Snijmaisopbrengsten op zandgrond zijn te schatten op 60-70 t/ha groene massa, waarin ca 13000 kg droge stof met 7000 kg zetmeelwaarde en 500-600 kg verteerbaar ruw eiwit.

Ziekten en plagen. De belangrijkste van de weinig talrijke ziekten zijn de builenbrand (Ustilago zeae; grote met sporen gevulde builen aan alle delen van de plant, door vruchtwisseling te beperken) en stengelrot (Fusarium-soorten; veroorzaakt legering). Maisroest komt sporadisch voor. "Fritvlieg (Oscinella frit), stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) en ritnaald (Agriotes) veroorzaken soms schade. Op sterk met ritnaalden bezette percelen mislukt de m. vrijwel zeker.

Rassen, veredeling. De twee belangrijkste gecultiveerde vormen zijn de platte in., ook paardetand of dent (Am.) genoemd (Zea mays var. indentata) en de ronde m. of flint (Am.)(Zea mays var. indurala). De korrels van platte m. zijn plat, alleen aan de zijden glazig en in de top gedeukt door het inkrimpen van het melige gedeelte van het endosperm tijdens de rijping. De korrels van ronde m. hebben een overwegend glazig endosperm. waardoor de top rond, glad en hard blijft.

Twee andere cultuurvormen zijn suiker-m. (Zea mays var. saccharata), waarvan de onrijpe korrels in Am. veel als groente worden gegeten en waarvan de rijpe zaden gerimpeld zijn (vgl. kreukerwten) en pof-m. (Zea mays var. everta) met kleine zaden, waarvan het vrijwel geheel glazige endosperm door droge verhitting met een knal tot een luchtige vlok opzwelt, de in Am. populaire popcorn.

M. is een kruisbestuiver; voor de zaadwinning werden vroeger geschikte plant- en kolftypen uitgezócht, waarvan het zaad voor vermeerdering werd uitgezaaid. Een verbeterde methode is de reserve-zaadmethode, welke echter ook slechts weinig effectief is. Een grote sprong vooruit was de hybride-m. (zie Heterosisteelt).

Behalve dat deze methode een vergaande selectie van gewenste en eliminatie van ongewenste eigenschappen mogelijk maakt, is een extra voordeel de gelijkvormigheid van de planten, waardoor de rijping gelijkmatig is en mechanische werkwijzen goed mogelijk zijn.

Gebruik, handel en industrie. M. wordt overwegend als veevoer gebruikt, ongemalen voor pluimvee, gemalen voor varkens en rundvee. In Am. wordt veel ongedorste m. aan mestvee cn varkens gevoerd, soms door deze dieren in maisvelden toe te laten (hogging).

De samenstelling is, dank zij de grote vetrijke kiemen, iets anders dan die van andere granen; de droge stof bevat:

zetmeelachtige stoffen 79 ½ %

ruw eiwit 11 ½ %

vetachtige stoffen 5 %

vezel bestanddelen 2. ½ %

as I ½ %

Maïsmeel is een geliefd bestanddeel van rantsoenen voor mestdieren, waarin wel 60% verwerkt kan worden. Voor mestvarkens boven 50 kg zijn dgl. grote hoeveelheden mais echter ongewenst, omdat de hardheid van het spek er ongunstig door beïnvloed wordt. In mengvoeder voor melkvee wordt gewoonlijk niet meer dan 20 à 25% maismeel opgenomen; de consistentie van winterboter kan erdoor verbeterd worden.

Het eiwitgehalte van maismeel is laag, evenals het gehalte aan het B-vitamine, niacine en het aminozuur tryptophaan. Maismeel afkomstig van gele mais bevat caroteen, zodat de voeding van geel maismeel de vitamine-A-voorziening der dieren ten goede komt (gemiddelde voederwaardecijfers: ds 87,0, vre 7,1, vwe 6,8, zw 80,0).

Na tarwe zijn m. en rijst de meest verbouwde granen; vooral door de productiestijging in de Ver. St. is de wereldmaisproductie (140 à 150 mill. t, waarvan de Ver. St. ca 57 %) thans vrijwel even groot als die van rijst. Er komen 5 a 10 mill. t in de internationale handel. Ned. had voor de 2e wereldoorlog een jaarlijkse invoer van ca 900.000 t, na de oorlog bedraagt deze ca 40.000 t, waarvan de Ned. industrie ca 25% verwerkt. Onze voornaamste leveranciers zijn Argentinië, de Ver.

St. en Z.O. Europa.

De industrie onderscheidt de natte en de droge verwerking, waarvan de eerste de grootste hoeveelheid gebruikt. Hierbij wordt de m. geweekt en daarna gebroken. Na het afscheiden van de kiemen en malen van de overige korreldelen wordt het zetmeel in stromend water of in centrifuges afgescheiden. Het gedroogde zetmeel komt als zodanig in de handel of dient als grondstof voor dextrinen, suiker, alcohol etc. Uit het weekwater wordt gluten gewonnen. De kiemen worden geperst, waardoor de maisolie (goudgeel van kleur; na raffinage gebruikt als spijsolie; olie uit gekiemde mals geslagen is rijk aan vitamine E) en de, voor veevoeder zeer geschikte rnaiskiemkoek wordt verkregen.

Door het betrekkelijk hoge vetgehalte wordt rnaiskiemkoek vaak gauw ranzig. Voor varkens is het minder geschikt, omdat het een ongunstige invloed heeft op de hardheid van het spek. (Gemiddelde voederwaardecijfers: ds 90,0, vre 16,3, vwe 14,1, zw 79,2.) Een deel van het maiseiwit, zeïne genoemd, wordt met alcohol geëxtraheerd en voor allerlei kunststoffen, o.a. ter bescherming van papier, weefsels e.d. gebruikt. De droge maal techniek komt in grote trekken overeen met die voor tarwe (zie Maalderij), terwijl ook soortgelijke, voor veevoer dienende bijproducten worden verkregen, b.v. mais zemelen, de zoveel mogelijk van bloem ontdane schildelen van mais, Welke na het maalproces overblijven. Deze zemelen bestaan uit zaadwand, aleuronlaag en betrekkelijk veel aanhechtende delen van het hoornachtig meellichaam. De kiemen worden veelal afzonderlijk verhandeld, maar ook wel bij de zemelen gevoegd. In dat geval spreekt men van maiskiemzemelen.

Gemiddelde voederwaardecijfers maiszemelen: ds 90,0, vre 5,7, vwe 4,5, zw 64,5. Producten voor menselijke voeding, afkomstig van m., zijn o.a. maizena (maiszetrneel), maisgrutten, maisgries, cornflakes, glucose, maisolie. Andere als veevoeder gebruikte bijproducten zijn maisgluten(meel) en maisglutenvoer. Het eerste bestaat uit dat deel van de mais, dat overblijft als het grootste deel van het zetmeel alsmede van de kiemen en van de zemelen daaraan zijn onttrokken, bij matige temp. gedroogd. Volgens de Codex Voedermiddelen mogen de in water oplosbare bestanddelen der mais en het maiskiemmeel er aan zijn toegevoegd. Maisglutenmeel is een eiwitrijk product, dat vooral in aanmerking komt voor melkvee. (Gemiddelde voederwaarde cijfers ds 89,0, vre 37,2, vwe 35,5, zw 72,9.) Het tweede is evenals maisglutenmeel een bij matige temp. gedroogd bijproduct.

Bij maisglutenvoer mogen echter in tegenstelling tot glutenmeel, de zemelen nog aanwezig zijn. Als gevolg daarvan bevat het wat minder eiwit en iets meer ruwe celstof dan het laatstgenoemde product. (Gemiddelde voederwaardecijfers: ds 89,0, vre 23,1, vwe 22,1, zw 70,1.) Suiker-m. wordt (overeenkomstig doperwten) op grote schaal ingeblikt en ingevroren.

De kolfspillen kunnen, mits goedkoop verkrijgbaar, als grondstof voor furfurol dienen. In fijngemalen toestand worden ze als reinigings- en zacht polijstmiddelgebruikt. W. R. BECKER; J. DAMMERS

In tegenstelling met de gematigde luchtstreken, waar dit gewas vrijwel uitsluitend wordt verbouwd voor veevoeder en technische doeleinden, wordt de m. in de tropen en sub-tropen vrijwel uitsluitend verbouwd voor menselijke voeding. De verbouw geschiedt op ladangs (droge gronden) en als z.g. tweede gewas (polowidjo) op sawahgronden na de oogst van de rijst. Merkwaardig is de verbouw op zie Celebes op de drooglopende meeroevers van het Wadjo-gebied waar de m. achter het, in de droge tijd teruglopende, water wordt geplant en geoogst moet zijn wanneer de eerste regenbuien de waterstand weer verhogen. In gunstige jaren geeft dgl. risico-mais zeer grote exportoverschotten.

De in de trop. laagvlakte gebruikte var. hebben meestal een korte groeiduur (3-4 maanden), in de bergen, waar meestal meer neerslag valt, komen echter var. voor met groeiduren van 5-7 maanden. Uit een oogpunt van volksvoeding is het gunstig wanneer de bevolking geelzadige var. (vitamine A) verbouwt, maar in sommige streken, o.a. Centr. Afr. houdt ze hardnekkig vast aan witzadige var. Algemeen plant men alleen die var. die behoren tot het z.g. parel-type daar de andere niet goed kunnen worden gestampt. Dit stampen, dat evenals bij de rijst meestal geschiedt met houten stampers in dito blokken, dient om de korrel grof te breken, waarbij dan na het stampen de zaadhuid en helaas ook de kiem wordt weggewand.

Deze methode van bewerking maakt de m. in streken met vrijwel uitsluitende maisvoeding tot een te eenzijdig voedsel met vaak als gevolg optreden van vitamine B6-tekort (peliagra). Grof gestampte mais wordt gestoomd gegeten (beras djagoeng), de fijngestampte als koeken of als pap. Het oogsten geschiedt door het met de hand afdraaien der kolven en daarna drogen in de zon.

De mooiste kolven worden meestal bewaard voor zaaizaad en in de schutbladeren vaak boven de stookplaats bewaard. Ook het niet direct te verkopen product wordt in het schutblad bewaard, vaak op typische stellages of zelfs aan bomen gebonden. De enige selectiemethode, die in de tropen tot nu toe succes had, is de massaselectie waardoor van verschillende var. reeds een meer en beter (homogener) product is verkregen. Het gebruik van hybride-zaad zal voorlopig in de tropen nog wel niet veel ingang vinden, daar i.h.a. de boer daar nog niet op een dusdanig peil van ontwikkeling staat, dat hem duidelijk kan worden gemaakt, dat hij dan elk jaar nieuw zaaizaad zal moeten aanschaffen, waarvan de te betalen prijs voor hem bovendien vaak te hoog is. Vermeld mag nog worden, dat behalve voor zaad de m. in de tropen op kleine schaal wordt verbouwd voor groente, waarvoor zeer jonge kolven worden gebruikt en voor de productie van jonge schutbladeren (klobot) welke dienen bij de fabricage van de z.g. kretek-strootjes. M. wordt in gans Congo, voorn. in de savannestreken: Ituri, Kasai, Lomami, Katanga, enz. geteeld.

De oppervlakte bedraagt ca 350.000 ha, benevens ca 125.000 ha in Ruanda-Urundi. De gemiddelde opbrengst per ha is iets minder dan 1 t. De inlandse var. behoren tot het parel-type; paardetandmais wordt door enige ondernemingen geteeld in Ituri en kruisingen tussen de 2 typen werden door het NILCO gedaan. Veredeling volgens verschillende methodes, met inbegrip van de inteeltmethode en het kweken van synthetische populaties, wordt door het NILCO doorgevoerd op de proefstations te Yangambi, Gandajika, Nioka en Kiyaka.

G. G. BOLHUIS/J. E. OPSOMER.