Agrarisch Encyclopedie

Veerman (1954)

Gepubliceerd op 18-11-2021

Loon

betekenis & definitie

is i.h.a. de vergoeding voor verrichte arbeid. Het l. zal daardoor nauw samenhangen met de productiviteit van de arbeid.

Op den duur en i.h.a. zal bij een vrije loonvorming hetl. niet kunnen stijgen boven de waarde van hetgeen door de arbeid wordt voortgebracht. Bij vrije loonvorming hebben op de hoogte van het l. grote invloed de vraag naar en het aanbod van arbeidskrachten. Aangezien in een bedrijf, b.v. de landb., de lonen in een streek voor gelijkwaardige arbeid ongeveer even hoog plegen te zijn, terwijl de productiviteit van de arbeid o.a. door verschil in productiviteit van de grond sterk uiteenloopt, zal i.h.a. en op den duur het l. niet kunnen stijgen boven de waarde van het arbeidsproduct, voortgebracht in de onderneming, welke onder de ongunstigste omstandigheden werkt en toch in bedrijf moet blijven om enerzijds alle arbeiders, die zich aanbieden, werk te geven en anderzijds te voldoen aan de vraag naar producten van dat bedrijf.Tegen deze formulering, die de arbeid a.h.w. beschouwt als een waar, die de arbeider te verkopen heeft, worden verschillende bedenkingen geopperd. Principieel is het bezwaar, dat de arbeider zijn arbeid niet kan verkopen, evenmin als deze zijn gezicht of zijn reuk kan verkopen. De arbeid is onafscheidelijk verbonden aan de mens en bij de beloning van de arbeid dient rekening te worden gehouden met de behoeften van de arbeider. Daar econ. de grens van het l. bepaald wordt door de productiviteit van de arbeid, kunnen licht botsingen ontstaan tussen wat sociaal wenselijk en dat wat econ. mogelijk is.

Het l. bestaat in onze samenleving in de eerste plaats uit geld, daarnaast in de landb. soms uit goederen in natura (vrij aardappelen, vrij melk, soms vrij wonen enz.). Belangrijker dan het geld-l. is het reële l. d.w.z. datgene wat de arbeider voor zijn geld-l. kan kopen.

Wegens de nauwe samenhang tussen het l. en de productiviteit van de arbeid is de beste maatstaf voor het l. de prestatie van de arbeider. In de landb. wordt dan ook een deel van de arbeid verricht als aangenomen werk (accoord-l. of tarief-l.) . Aangezien de arbeider in dat geval alleen belang heeft bij de hoeveelheid werk, die hij verricht en niet bij de kwaliteit daarvan, lenen vele werkzaamheden zich niet voor accoord-l. Het meeste l. wordt dan ook als tijd-l. genoten. Men kent jaar-l. (meest voor ongehuwde, inwonende arbeiders), week-l. (vooral in de tuinb. en in de veehouderij), dag-l. en uur-lonen.

Hoewel de arbeider i.h.a. slechts zijn l. in handen krijgt, moet de werkgever naast dit l. nog met bijkomende kosten rekening houden, zoals met de premien voor sociale verzekeringen, doorbetaling van l. bij onwerkbaar weer, op feestdagen, gedurende de vacanties, enz. Voor de Ned. werkgever stijgen daardoor de kosten van het l. met ca 30% (z. Loonberekening).

Tot het begin van deze eeuw werd het l. in de landb. allerwegen vastgesteld door onderhandelingen tussen de individuele werkgevers en de individuele arbeiders. Geleidelijk aan zijn de verenigingen van werkgevers en werknemers ook in de landb. van meer betekenis geworden (z. Arbeidscontract). In 1934 werd voor de landarbeidersbonden de mogelijkheid geopend, om, indien zij met de werkgeversorganisaties niet tot overeenstemming konden komen, aan de Minister van Landb. te verzoeken verplichte arbitrage over l. en arbeidsvoorwaarden op te leggen. Van deze mogelijkheid is veelvuldig gebruik gemaakt. Sedert 1945 zijn partijen niet meer vrij in de loonbepaling, doch behoeft ieder arbeidscontract en iedere C.A.O. de goedkeuring van het College van Rijksbemiddelaars.

Dit college is in zijn beslissingen niet geheel vrij, doch moet zich houden aan richtlijnen, die door de Regering worden vastgesteld. Bij vaststelling van deze richtlijnen houdt de Regering in hoge mate rekening met de behoeften van de arbeiders en met wat voor vergelijkbare arbeid in andere bedrijfstakken (industrie, handel enz.) wordt betaald. Van een vrije loonvorming is in Ned. dus geen sprake meer.

G. MINDERHOUD

In België bestaan geen C.A.O.’s, doch per sector van de economische activiteit bestaat er een nationaal paritair comité, waar werkgevers en werknemers uit de sector paritair vertegenwoordigd zijn. Zo heeft men een dgl. comité voor de landb., voor de tuinb., voor de bosb., voor de voedingswaren, enz. De paritaire comités bespreken de arbeidsvoorwaarden en de minimumlonen. Om door de Min. van Arbeid en Sociale Voorzorg bekrachtigd te worden, moeten de beslissingen van het paritair comité met eenparigheid van stemmen genomen worden.

Daar in België slechts minimumlonen officieel vastgelegd zijn, kunnen door vrije beslissing van de werkgever de lonen vrij uitlopen boven het gestelde minimumpeil.

De paritaire comites bemoeien zich niet alleen met de bepaling van het minimum uurloon, doch ook met de bepaling van het minimum accoordloon - in België stukloon genoemd. Dit laatste heeft vooral betrekking op de door seizoenarbeiders verrichte arbeid: oogsten en dorsen van de granen, hakken, opeenzetten en rooien van suikerbieten, enz.

Komen werkgevers en werknemers in het paritair comité niet tot een overeenkomst en ontstaan er spanningen tussen werkgevers en werknemers dan tracht de gewestelijke beambte van de dienst voor Sociale Arbeidsinspectie als bemiddelaar tussen beide partijen op te treden. Bereikt men ook daar geen vergelijk, dan kunnen de werknemers na stakingsvooropzeg hun toevlucht nemen tot staking.

Naast het l. moeten in België ook de sociale lasten betaald worden. Deze lasten drukken deels op de werkgever en deels op de werknemer: zij bedroegen eind 1955 in totaal 31,5 % van het loon, waarvan 22,75 % te betalen door de werkgever boven het toegekende loon, de werknemer moet 8,75 % van zijn toegekend loon bijdragen voor de sociale zekerheid.

BOON.