1. (dierk.) Hieronder verstaat men de omzettingen, die in het dierlijk lichaam plaatsvinden om de in de voedermiddelen voorkomende koolhydraten (bijna steeds zetmeel en suikers) opneembaar te maken in het bloed.
Via de bloedbaan wordt het product naar de spieren gebracht (om arbeidsenergie te leveren) of wel in reserve in de lever opgeslagen.D.m.v. enzymen (en bij de herkauwers ook micro-organismen) worden de koolhydraten afgebroken tot het eindproduct glucose, dat door de wand van de bloedvaten kan diffunderen. Als glucose worden alle koolhydraten door het lichaam vervoerd. In de lever wordt de reserve-glucose tot glycogeen (wel eens genoemd dierlijk zetmeel), een polysaccharide, opgebouwd. Onder invloed van hormonen wordt de glucose tot glycogeen opgebouwd of wordt omgekeerd glycogeen tot glucose afgebroken.
2. (plantk.) z. Ademhaling en Koolzuurassimilatie.