Opwekkende drank, waterig aftreksel van gebrande koffiebonen. De z.g. koffieboon is het zaad van de koffieboom of koffiestruik.
De benaming boon is feitelijk onjuist.De k., behorend tot het gesl. Coffea, werd vermoedelijk reeds in de oudheid gebruikt en wel in Abessinië, het stamland van de voornaamste soort, de C. arabica, doch werd niet in de landen der antieke beschaving geïmporteerd.
Historie. In de 13e eeuw is de koffiestruik door handelaren in Arabië ingevoerd. De naam is afkomstig van het Arabische woord gawha, afstammend van de plaatsnaam Kaffa. Arabische handelaren introduceerden de koffiedrank in Perzië, Syrië, Egypte en Venetië. In het midden van de 17e eeuw werd de drank in W.Eur. bekend. Tot omstreeks 1800 bleef de aanvoer aangewezen op Afr.
Op Java bereikte de cultuur van Arabica-k. zijn hoogtepunt tijdens het z.g. Cultuurstelsel. Omstreeks 1900 werd op Java de cultuur overvallen door de zeer ernstige koffiebladziekte, welke een snelle achteruitgang veroorzaakte. Het uitbreken van deze ziekte heeft geleid tot import van andere koffiesoorten nl. van de C.liberica of Liberia-k. en van de C.canephora, tot welke laatste soort de verschillende typen van Robusta-k. behoren.
De eerste soort bleek, evenals de Arabica-k., vatbaar voor de bladziekte, doch de Robusta niet. Deze heeft echter niet dezelfde superieure kwaliteit als de Arabica.
Tot de Robusta-achtige koffiesoorten rekent men o.a. de Canephora-k., de Uganda-k. en de QuilIou-koffie.
Naderhand werden nog meer soorten uit Afr. op Java geïmporteerd o.a. de Excelsa-k.,die in streken met extreem droge perioden beter voldoet dan de Robusta, en meestal ook resistent is tegen de bladziekte. De import van de C.congensis heeft geleid tot aanplant van vegetatief voortgeplante nakomelingen van een hybride van Congensis en Robusta, in de praktijk bekend als de Conugakoffie.
Cultuur. Tegenwoordig zijn de voornaamste cultuurgebieden van k.: Z. Am. (voorn. Braz. en Colombia), O. Afr. (voorn. Kenya, Uganda, Tanganyika), Belgisch Congo, Abessinië, Arabië en Indonesië.
De Z.Am. cultuur is een Arabica-cultuur; de koffiebladziekte is daar onbekend. Omdat er aan behoud van de vruchtbaarheid van de grond weinig of niets wordt gedaan is men gedwongen, zodra de kofie-oogsten sterk achteruitgaan, naar nieuwe gronden om te zien. In Braz. is men genaderd aan het einde van de voorraad beschikbare woeste gronden, waarvan ontginning tot koffieland mogelijk is.
Op Java tracht men een permanente herontginning en een z.g. rejuvenatie mogelijk te maken door de toepassing van hulpgewassen en door verenlingen met takenten, doch in de Braz. cultuur wordt dit systeem zeer bemoeilijkt, doordat de hulpgewassen, welke moeten dienen om de bodem van organische stof te voorzien, een zeer grote concurrent, voorn. t.a.v. het water, bleken te zijn. Het systeem van rejuvenatie door individuele verenting is slechts toe te passen, indien het organische stofgehalte van de bodem op peil kan worden gehouden.
Het planten van k. geschiedt in Braz. in een deelbouwsysteem. Schaduwbomen worden in de Braz. Arabica-cultuur niet geplant. Permanente andere hulpgewassen evenmin. Een goede opbrengst in Braz. is 1200 kg markt-k. per 1000 bomen of ca 700 kg/ha: in het jonge areaal kan zij echter veel hoger liggen. De plantwijdte is ruim, i.v.m. het hoog door laten groeien van de bomen.
In de ondernemingscultuur op Java, grotendeels een Robusta-cultuur, heeft de ontginning of de herontginning (k. na k.) geheel plaats door de arbeiders in loondienst der onderneming. Daarnaast is er ook een uitgebreide bevolkingskoffieculluur, meest op kleine percelen, ook wel als erfcultuur. In de ondernemingscultuur wordt na het rooien van de voorgaande opstand, allereerst de cultuur van hulpgewassen verzorgd, t.w. een bodembedekkend gewas, dat zich gemakkelijk laat snoeien, en waarvan het snoeisel als mulch bij de k. kan worden gelegd ter verbetering van de bodem,
Verder in den beginne een struikvormige leguminous als hulpschaduw rondom de jonge k. en ten slotte ook de definitieve schaduwbomen. Veel aandacht moet aan terrassering worden besteed.
De koffie wordt op kiembedden uitgezaaid; bij het verspenen op de kweekbedden worden de langzame kiemers uitgeschakeld. De kweekbedden worden intensief bewerkt en bemest; zij zijn meestal van een kunstmatig schaduwdak voorzien. In sommige gevallen worden zaailingen als plantmateriaal gebruikt, b.v. wanneer het zaad uit een zaadtuin is verkregen. In vele gevallen dienen echter de zaailingen als onderstammen en worden zij op het kweekbed met entrijs van hoogwaardige klonen verent.
De beste tijd van verenten der onderstammen is, wanneer deze sterk tot groei worden geprikkeld, nl. aan het einde] van de droge tijd of aan het einde van de regentijd. Slecht resultaat wordt verkregen in de droge tijd en ook in de volle regentijd.
Het entrijs kan in de aanplant worden gekweekt, doch dit geschiedt dan ten nadele van de bomen. Beter is het entrijs te betrekken van een speciale entrijskwekerij op een beddenterrein, nl. uit stamuitlopers van jonge enten. In de koffie-cultuur wordt gewoonlijk van de spleetent-methode gebruik gemaakt. De stekmethode wordt voor k. ook reeds toegepast. De jonge enten kunnen het best in het begin van de regentijd worden uitgeplant. De plantafstand is afhankelijk van het plantmateriaal; voor Robusta( 2,75 x 2,75 m) is het wijder dan voor Arabica (2x2 m) en voor Conuga (2,20 x 2,20 m). Er zijn ook vele vb. van onregelmatige plantverbanden, welke vermoedelijk grote voordelen bieden.
Het cultuursysteem is tegenwoordig in de Robusta Cultuur algemeen het z.g. getopt systeem. Hierbij wordt de stam van de koffieboom op ongeveer 1 ½ —2
meter lengte ingesnoeid. Stamuitlopers (wiwilans) worden geregeld verwijderd. De groei van de primaire takken wordt hierdoor gestimuleerd en tevens wordt tot vertakking daarvan geprikkeld. De eerste vertakking van het primaire hout geschiedt door uitloop der z.g. seriale knoppen in de bladoksels, de zijtakken zijn op te vatten als gereproduceerd primair hout. Pas later kunnen ook de iets boven de bladoksels liggende knoppen, de z.g. legitieme of secundaire knoppen, uitlopen. Deze vertakking vormt dan secundair hout.
De bloei. De k. bloeit op het jonge éénjarige hout. De seriale knoppen worden aan het einde van de regentijd gedifferentieerd tot bloemknoppen, doch blijven nog in ruststadium. Wanneer in de droge tijd een regenbui valt, gaan alle gezwollen bloemknoppen na acht dagen open.
De koffiebloeii heeft dus in een gehele streek tegelijk plaats. Gewoonlijk bloeit de k. in het droge seizoen een paar keer op grote en enkele keren op kleinere schaal. De Robusta is een kruisbestuiver, de Arabica kan ook door zelfbestuiving vrucht zetten. Het stuifmeel wordt in de tuinen voorn. door de wind overgebracht. Wanneer het op de bloeidag regent, stuift het pollen niet en heeft er weinig of geen vruchtzetting plaats. Daarom is het in vochtige streken een voordeel een koffietype (Conuga-koffie) te planten, dat de bloei meer over het jaar in kleine bloeiperioden verdeelt.
Elke koffiebes (een steenvrucht) bevat normaal twee zaden (koffiebonen). Is de vruchtzetting van één der twee zaden mislukt, dan spreekt men van rondboon. Is de ontwikkeling van het kiemwit verstoord, dan spreekt men van voosboon. De vruchten bij de Robusta-k. zijn rijp na ca 10 tot 13 maanden, bij de Arabica na 8 tot 9 maanden; men treft ze derhalve aan op het tweejarig hout. Bloem op het éénjarig en vrucht op het tweejarig hout kan men das veelvuldig op eenzelfde tak aantreffen. Een verschijnsel van onvolkomen bloemontwikkeling, de z.g. sterretjesbloei, komt vooral bij Arabica-k. voor.
Hierdoor krijgen de bloemen enigszins het uiterlijk van sterretjes. De kroonblaadjes blijven groenig, dik en naar binnen gekruld, waarbij de meeldraden soms geheel ontsloten worden. De meeldraden vertonen geen duidelijke differentiatie in helmdraad, helmbindsel en helmknop, de stamper is normaal ontwikkeld, doch vruchtzetting blijft uit. Het verschijnsel is afhankelijk van klimatologische factoren; voorn. te grote vochtigheid in de droge tijd doet dit verschijnsel optreden. Maatregelen om het microklimaat wat droger te maken, zoals snoei van de heesters en schaduwsnoei, zullen verbetering brengen.
Het oogsten. In Braz. worden de bessen, meest in verschillend rijpheidsstadium, ruwweg afgerist; ze vallen dan op de grond en worden, nadat het oogsten is afgelopen, soms pas na verscheidene dagen, alle tegelijk binnengehaald in de fabriek.
Op Java worden de vruchten bes voor bes op rijpheid geplukt en komen derhalve zonder enige verontreiniging binnen.
De koffiepluk begint in de verschillende cultuurcentra op verschillende tijden, terwijl de oogsttijd over een korte, dan wel een lange tijd kan zijn uitgestrekt, zulks afhankelijk van de gecultiveerde soort of var. en van het klimaat. I.h.a. valt de pluk in de droge tijd.
De bereiding. De bereiding van de koffieoogst kan geschieden volgens de droge of O. Indische bereiding of wel volgens de natte of W. Indische bereiding. Bij de eerstgenoemde bereidingswijze, ook wel glondongan-bereiding genoemd, welke in Indon. meest in de bevolkings-koffiecultuur wordt toegepast en welke ook in een deel van de Braz. cultuur wordt gevolgd, wordt de bes eerst gedroogd en daarna gehuld. Braz. heeft vóór het drogen, dat zowel op droogvloeren als in drooghuizen of in droogmachines plaats heeft, eerst zorgvuldig gesorteerd. Bij het hullen wordt de gedroogde bes ontdaan van de ingedroogde vruchtschil en ook van de hoornschil, d.i. het binnenste vruchtwandweefsel, en van het zilvervlies.
Bij de laatstgenoemde bereidingswijze, welke algemeen bij de ondernemingscultuur in Indon. wordt toegepast, wordt de verse koffiebes eerst ontdaan van de buitenste vruchtschil. Dit geschiedt in de pulper. De koffiebonen, omgeven door een slijmig vruchtvlees, worden in de pulper en in een wasgoot gescheiden van de schillen en vervolgens aan een fermentatie onderworpen, waarbij het vruchtvlees biol. wordt afgebroken, zodat het afwasbaar wordt. Dit geschiedt door de k. in cementen bakken met hellende bodem te spoelen. Hier treedt een gistingsproces op, dat bij de z.g. natte fermentatie, waarbij de koffie onder water staat, grotendeels veroorzaakt wordt door melkzuurbacteriën; bij de droge fermentatie van vochtige koffie, doch niet onder water, wordt het proces door de Coli- en Aerogenes-bacteriën en door gisten veroorzaakt. Na ca 1 ½ dag is het doel bereikt, d.w.z. de celwanden zijn opgelost, het vruchtwandweefsel valt uiteen en kan gemakkelijk worden weggewassen.
Bij de koffiefermentatie blijft de koffieboon in leven; in verband hiermede heeft de wijze van fermenteren, mits aan dit levend houden wordt voldaan, geen invloed op de kwaliteit van de k. Men kan ten slotte het slijmig vruchtvlees van de koffie ook wel verwijderen door de koffie met water en wat as te wassen. In dat geval wordt het proces door wasmachines overgenomen. Na wassing wordt nu de z.g. hoorn schil-k. d.w.z. de koffieboon nog omgeven door de harde binnenste laag van de vruchtwand en door het z.g. zilvervlies, gedroogd in drooghuizen, waarbij de k. op geperforeerde platen ligt uitgespreid, terwijl daaronder zacht wordt gestookt.
Nadat de hoornschilkoffie droog is, dat ze z.g. glashard is, wordt ze via de bewaarzolder, waar ze weer enig water opneemt, gebracht naar de huiler, welke machine hoornschil en zilvervlies er af doet springen. Daarna volgt sortatie op breuk en aangetaste bonen en ten slotte wordt ze in balen getransporteerd.
De sortatie heeft tweeërlei doel. Bij de droge of O. Ind. bereiding, is de sortatie van de koffiebes van groot belang voor een goed geleide droging. De binnenkomende oogst moet worden gescheiden van bijmenging van gronddeeltjes en van koffiebladstukjes, terwijl ook de kleine, dikwijls overrijpe reeds ingedroogde bessen, gescheiden moeten worden van de grote. Men gebruikt hiervoor een pneumatische sortatie, waarbij de bessen tegen een luchtstroom in worden gevoerd, en een schudzeef. Bij de natte of W.
Ind. bereiding worden de bessen van ongerechtigheden gescheiden door de oogst in water te storten in een z.g. conische tank; de goede zware bessen zakken naar beneden en de voze bessen e.d. worden drijvend afgevoerd. Een tweede sortatie heeft plaats na het wassen van de gefermenteerde k.; hier moet de k. gescheiden worden van er nog tussen aanwezige vruchtschil, welke scheiding in de pulper niet volledig heeft plaats gehad. De beste scheiding gebeurt met de hand, waarbij de koffie door een z.g. serpentine-goot wordt geleid. Er zijn ook machinale separatoren in gebruik. De tweede sortatie bij de natte bereiding vindt plaats na het hullen. Hierbij worden voorn. door bessenboeboek aangetaste bonen van de gave gescheiden.
Ook gebroken boon kan worden geëlimineerd. Vroeger geschiedde deze sortatie vrijwel geheel met de hand. Bij de uniforme Arabica kan wel een sortecrtromrnel worden gebruikt. Bij de Robusta varieert de boongrootte te veel en wordt een pneumatische sorteerder gebruikt. Opbrengst. De grootte van de oogst is afhankelijk van het aantal bloemen, de bestuiving, de vruchtslaging (vruchtzetting) en de uitlevering.
Het aantal bloemen is afhankelijk van de vruchthoutvorming in het jaar te voren, aangezien de bloei uitsluitend plaats heeft op eerstejaars hout. Te veel regen, hoge relatieve vochtigheid, te zware schaduw hebben ten gevolge, dat de ontwikkeling der okselknoppen tot bloemknoppen uitblijft.
De bestuiving is sterk afhankelijk van het weer tijdens de bloei, bij winderig droog weer is de overbrenging van het stuifmeel ideaal.
De vruchtslaging is ook afhankelijk van de eigenschappen van de moederboom en van de overeenstemming in aantal van de chromosomen van eicel en pollen (z. Steriliteit).
Bij hybriden komt dikwijls een verminderde fertiliteit voor, hetgeen zich openbaart in een hoog percentage rondboon en voosboon. De Arabica-Robusta-hybride is nagenoeg geheel steriel. Bij Robusta-k. bestaat incompatibiliteit tussen de bomen van een zelfde kloon, zodat nimmer monokloon geplant mag worden.
De uitlevering, m.a.w. de verhouding tussen besgewicht en het gewicht van de marktk., wordt beïnvloed door de genetisch bepaalde boongrootte en verder door het % rondboon en voosboon.
De opbrengsten per oppervlakte-eenheid schommelen in de koffiecultuur zéér sterk t.g.v. de weersomstandigheden en variëren van nagenoeg nihil tot 20 à 25 q/ ha markt-k. Op Java bedroeg voor de oorlog de gemiddelde opbrengst bij de Robusta ongeveer 6 q ha. Een oogst van 10 q/ ha wordt overal ter wereld als een zeer bevredigende beschouwd.
Ziekten en plagen. Talloze ziekten en plagen bedreigen de koffiecultuur. Van de wortelschimmels kan vooral de bruine wortelschimmel Fomes noxius CORNER) zeer schadelijk zijn; ook de zwarte wortelschimmels, Rosellinia bunodes B. et BR., R.arcuata PETCH en Xylaria thwaitessi COOKE kunnen ernstige schade veroorzaken, terwijl Armillaria-soorten, welke splcetkanker in de wortels veroorzaken, plaatselijk schadelijk kunnen zijn.
De bestrijding van de wortelschimmels is uiterst moeilijk; het accent moet gelegd worden op het voorkomen dezer ziekten door alle houtresten bij ontginning grondig te verwijderen. Reeds aangetaste bomen moeten worden gerooid en verbrand, evenals omliggende, nog geen symptonen vertonende exemplaren.
Tol de plagen van de wortels behoren de wortelaaltjes, waarvan op Java de Anguillula pratensis GOFFART (Tylenchus coffeae) en A.similis GOODEY (T.similis) zeer ernstige schade kunnen veroorzaken, vooral het coffeae-aaltje. De symptonen zijn een langzame achteruitgang van de boom; bij onderzoek van het wortelstelsel blijkt, dat dit bestaat uit enkele dikke wortels, terwijl alle dunne voedingswortels zijn verdwenen.
Bij aantasting door T.similis is het dikwijls mogelijk de koffieboom door het opzetten van krachtig groeiende waaiertakenten tot nieuwe wortelgroei te prikkelen. Bij aantasting door T. coffeae heeft dit i.h.a. geen resultaat. Er blijft dan niets anders over, dan de aangetaste aanplant te rooien en 2 jaren achtereen met een hulpgewas te beplanten, dat geen waardplant is voor de aaltjes, b.v. door Leacaena glaitea, Crotalaria anagyroides, C.usaramoensis, Salvia-soorten of Alternanthera brasiliana. Na een dgl. uithongeringsperiode kan dan met k. worden herplant.
Tot de ziekte van de stam en de takken behoort o.a. de djamoer-oepas, veroorzaakt door Corticium salmonicolor B. et BR.. Deze schimmel vormt meest aan de onderzijde der takken een lichtrose korst; de bast daaronder sterft af. De bestrijding kan geschieden door bijtijds de aangetaste plekken te desinfecteren en zwaar aangetaste takken af te zagen.
Ernstige schade kan worden aangericht door de z.g. topsterfte, veroorzaakt door een Rhizoctoniasoort. De symptonen bestaan uit een asymmetrische ontwikkeling van jonge takken, gevolgd door afsterving van de top, beginnend bij de kortst gebleven takken; de kleur van de bladeren wordt dof geelgroen, ze worden stug en hard. Bij verder voortschrijden der ziekte treedt insterving van de takken en zelfs van de stam op. De Arabica en de Conuga zijn minder gevoelig dan de Robusta. De bestrijding bestaat in het wegzagen van de aangetaste takken en het verenten van stamuitlopers met gezond takentrijs.
Wanneer de ziekte reeds in de stam is doorgedrongen, moet de boom gestumpt worden en eventueel gerooid.
Tot de ernstige plagen van de takken behoort de zwarte takkenboeboek, veroorzaakt door de kever Xyleborus morstalli HAG. en de bruine takken-boeboek, veroorzaakt door X.morigerus BLAF. De eerste heeft op Java langzamerhand de laatste verdrongen. De vrouwelijke kever knaagt aan de onderkant van de jonge takken of stamuitlopers door de bast en boort in de houtige delen een gangetje van ongeveer 1 mm doorsnede. In het merg wordt een holte gemaakt; hierin zal al gauw de z.g. ambrosia-schimmel optreden, waarmede de kever en de larven zich voeden. In de nabijheid van het takkenboeboek-nest worden de houtvaten door thyllen en gomafscheidingen verstopt. Dit is de reactie van de plant op het optreden van secundaire schimmels (Diplodia- en Fusarium-soorten) in de boorgangen.
Vele takken sterven in en breken af. Alle maatregelen ter versterking van de boom (alleen verzwakte takken worden aangetast) en het vermijden van physiologische schokken zijn dienstig. Ook verschillende luissoorten kunnen in de k. ernstige schade veroorzaken, vooral de z.g. dompolanluis (Pseudococcus citri Rossi). Zij komt voor in de bloeiwijzen en in de dompolans, bij Arabica ook op de jonge uitloop. De P. citri is geenszins specifiek voor k., doch leeft ook op talrijke in de koffiecultuur gebruikte hulpgewassen, zoals Calopogonium mueunoides, Desmodium gyroides, Tephrosiasoorten en Leucaena glauca. De bestrijding bestaat uit een bestrijding van de miersoort, die deze luis onderhoudt (op Java de gramangmier, Anaplolepis longipes JERD), d.m.v. vangnesten en uit het vermijden van waardplanten als hulpgewas. T.a.v. de schaduwbomen is gebruik van niet-bloeiende lamtoro gewenst, omdat de luis voorn. voorkomt in de bloeiwijzen en op de peulen.
Van de bladziekten moet in de eerste plaats genoemd worden de koffiebladziekte. veroorzaakt door de schimmel Hemileia vastalrix B. et BR. Deze ziekte, welke op Java en Sumatra nagenoeg een einde heeft gemaakt aan de cultuur van de Arabica-k. vertoont de volgende symptomen: Aan de onderzijde van het blad treden eerst lichte, daarna donkergele vlekken op, waarop naderhand een oranje poeder (de sporen) zichtbaar wordt; ten slotte worden de vlekken bruinzwart tot
zwart, nemen in aantal toe en het blad sterft af.
Het koffieblad kan verder onder andere aangetast worden door meeldauw (Oidium sp.) en door roetdauwschimmels, terwijl het ook door verschillende rupsensoorten wordt aangevreten.
Tot de ernstige plagen van de vruchten behoort de bessenboeboek, veroorzaakt door de kever Stephanoderes hampei FERR. De vrouwelijke kevers vliegen in de namiddag uit en boren zich in bessen, welke reeds witte zaden bevatten; in deze zaden leggen ze hun eieren en het broed ontwikkelt zich daar. De bestrijding vindt plaats door te zorgen, dat op tijd en juiste rijpheid wordt geplukt, alle rode en liefst ook gele bessen moeten nauwkeurig worden weggeplukt, de afgevallen bessen moeten worden vergaard. In landen, zoals Braz., waar het oogsten door gebrek aan werkvolk niet zorgvuldig kan geschieden, is de bessenboeboek, in Braz. broca genoemd, een uiterst ernstige plaag. In de laatste tijd worden echter chem. versluivingsmiddelen met succes toegepast.
Het onderzoek ten bate van de koffiecultuur geschiedt voornamelijk op de proefstations van het N.T.E.C.O. te Yangambi en Kondo voor de Robusta-k. en te Mulungu en Nioka voor de Arabica k. Conditionnering en uitvoer staan onder toezicht van de Bureaus voor Landbouwproducten, Inlandse Koffie en Robusta-koffie te Bukavu, Usumbura en Leopoldstad.
J. E.OPSOMER.