1. pluimveet. Hoenderachtige vogel van Am. oorsprong.
De k. komt thans nog in wilde vorm in Am. voor. Omstreeks 1550 werden de eerste k. naar Eur. overgebracht. De bronskleurige Am. k. is het meest bekende en zwaarste ras, de hanen kunnen een gewicht bereiken van 15 kg. Door selectie is binnen dit ras een stam gekweekt, waarbij de borstspieren bijzonder ontwikkeld zijn. K. zijn op oude leeftijd geharde vogels, die een groot deel van het benodigde voedsel zelf in de vrije natuur kunnen opzoeken; als kuiken zijn ze teer en zeer gevoelig voor vocht. Er komen vrij veel ziekten onder k. voor, vooral bij jonge dieren, welke veelal zijn terug te brengen op infectie, afkomstig van hoenders. Om k. blijvend met succes te kunnen houden, moeten ze worden gehouden op terreinen, waar nimmer kippen komen of kippenmest wordt gestrooid. Het broeden, dat 4 weken duurt, kan zowel onder de kalkoenhen als kunstmatig geschieden.K. worden gehouden voor vleesproductie; het vlees is fijn van smaak. Vóór het slachten worden de dieren enige tijd gemest; vaak dienen ze als Kerstdis, vooral in Engeland.
2. (veet.) Scherpe of stompe ijzeren boutjes, die dienen, bij gladde wegen, om het uitglijden van de paarden tegen te gaan. Ze worden in daarvoor speciaal aan de takken van het hoefijzer aangebrachte gaten geschroefd of gestoken (resp. schroef- of insteekkalhoenen:. Om het ijzer weer horizontaal te krijgen dient men dan aan de voorkant van het ijzer nog een even hoge z.g. stoot aan de onderkant aan te brengen. Vaste k., die bestaan uit een omgebogen achtereind van de takken van het hoefijzer zijn uit den boze, omdat daardoor het ijzer schuin komt te staan waardoor een niet gelijkmatige belasting van de hoef optreedt. Bovendien heeft alle scherp het bezwaar, dat de hoef te ver van de grond komt. waardoor het hoefmechanisme niet meer goed tot zijn recht kan komen, wat op den duur een gestoorde groei van de hoef ten gevolge zal hebben. Het gebruik van k. dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt.